ons in Kaukasië worden voorgezet. Daarop verschijnt de 
nationale perzische schotel, rijst met rozijnen; tot besluit krijgen wij 
gesuikerd varkensvleesch, in pruimengelei gekookt. 
De wijn is goed; de goudgele kleur, het fijne geurige bouquet 
herinneren aan de lichte wijnen van het zuiden van Spanje: na van dien 
wijn gedronken te hebben, brengt men gaarne zijn dank aan den 
aartsvader Noach, die, naar de overlevering wil, in den omtrek van 
Erivan den eersten wijnstok zou hebben geplant. Nog tegenwoordig 
zijn de velden, die van de poorten der stad tot aan den voet van den 
Ararat reiken, met wijnstokken beplant. 
30 Maart.--Het is reeds helder dag als wij aan het paleis der serdars
komen. Dit gebouw, even als de moskee, gelegen binnen de versterkte 
ruimte rondom de voormalige citadel, was vroeger de residentie van de 
perzische landvoogden, met het bestuur der provincie belast. Uit de 
wijde vensters der groote zaal heeft men een heerlijk gezicht. Het paleis 
is op eene rots gebouwd, langs welker voet, met tallooze kronkelingen, 
een snelvlietend onstuimig riviertje stroomt, waarvan de beide oevers 
vereenigd worden door eene fraaie steenen brug, over welke steeds 
karavanen trekken, op weg naar Rusland of Perzië. 
Aan de overzijde der rivier opent, zich eene bloeiende vallei, door 
kanalen doorsneden en met schilderachtige boomgroepen beplant; op 
den achtergrond verrijst, in ernstige majesteit, de besneeuwde kruin van 
den Ararat. De top van den berg bestaat uit twee spitsen van ongelijke 
hoogte, door een dal gescheiden. Volgens eene zeer oude overlevering 
zou de ark van Noach, na den zondvloed, op de spits ter rechterhand 
hebben gerust. Het beklimmen van de steile hellingen van den Ararat is 
zeer moeilijk; het opsporen van de overblijfselen der ark gaat dus met 
vele bezwaren gepaard; en de goede monniken uit het klooster aan het 
meer Semanga hebben nog niet zoo geheel en al ongelijk, als zij u door 
een verrekijker de kiel van dit beroemde oudste schip laten zien! 
31 Maart.--Na een paar dagen verblijf te Erivan zijn wij geheel 
uitgerust: wij moeten dus onzen tocht vervolgen, hoe onaangenaam die 
wezen moge; onze postwagen moet ons, overeenkomstig het te Tiflis 
gesloten contract, naar Djoelfa brengen, een dorp juist op de 
grensscheiding tusschen Rusland en Perzië. Op zeven of acht mijlen 
afstands van Erivan weet onze bekwame koetsier nog een middel te 
vinden, om met zijn rijtuig in een diepen kuil vast te raken. Maar daar 
de zon vroolijk schijnt en er geen sneeuw onder onze voeten kraakt, 
dragen wij ons lot met geduld; en op een terp gezeten, wachten wij 
kalm, meer dan twee uren lang, tot het aan de paarden en aan twee 
koppels ossen behaagt, met inspanning van alle krachten, den wagen uit 
den modderpoel op te trekken, waarin hij verzonken lag. 
De landstreek rondom Erivan is vruchtbaar en goed bebouwd: wij 
rijden door welbesproeide velden, met wijngaarden beplant, of door 
akkers, waarop koren, rijst en katoen welig tieren. De dorpen, slechts 
door kleine afstanden gescheiden, liggen in een krans van geboomte: 
populieren, wilgen en bloeiende vruchtboomen. Het is lente, en op het 
veld heerscht overal eene vroolijke drukte; de boeren maken gebruik
van den mooien, zonnigen dag, om den noodigen veldarbeid te 
verrichten; de vrouwen, zonder uitzondering gekleed in korte hemden 
en roode katoenen broeken, herstellen de besproeiingsbuizen, wieden 
het onkruid, of bevrijden de wijnstokken van hun winterdeksel. 
1 April.--Het landschap verandert geheel van karakter; de plantengroei 
houdt op, en de weg stijgt in eene dorre steenachtige vallei, die naar een 
ruwen bergpas voert; hotsend en stootend vervolgt het rijtuig over 
rotsen en steenklompen zijn weg. Tegen drie uur komen wij aan eene 
pleisterplaats: het voorspan van vier paarden wordt vervangen door 
twaalf sterke rossen, bereden door zes postillons. Op mijne vraag om 
opheldering, krijg ik ten antwoord, dat wij eene rivier moeten 
doorwaden. Bruggen zijn in deze streken eene uitzondering; men moet 
dan ook in den regel de rivieren en stroomen te voet of te paard 
doorwaden. 
In vollen ren door onze prachtige paarden voortgesleept, vliegt het 
rijtuig, hotsende en springende, over steenen en rotsklompen, nu en dan 
tegen de uitspringende rotsen geslingerd; versuft, half bedwelmd, 
komen wij eindelijk aan de boorden der rivier, wier wateren door het 
smelten der sneeuw belangrijk gewassen zijn. De postillons, opgericht 
in de stijgbeugels, drijven met rustelooze zweepslagen de paarden in 
den vloed; de koetsier schreeuwt, tiert en vloekt; het water, wit van 
schuim, woelt en dwarrelt en spat in het rijtuig: eindelijk, nu eens 
rechts, dan weer links overhellende, bereikt de zware kales toch zonder 
ongelukken den overkant en houdt eenige minuten later stil bij eene 
pleisterplaats. 
Paarden en postillons hebben zich uitmuntend gehouden; deze laatsten, 
niet zonder reden trotsch op het welslagen der vooral in dit jaargetijde 
moeilijke en zelfs gevaarlijke proef, waardoor ons al licht een 
oponthoud van eenige dagen was bespaard, ontvangen met passende 
nederigheid de gelukwenschen van    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
