we nog klein waren? Hè, 
wat zouden we gelukkig en goed zijn, als we niets hadden, wat ons 
hinderde," zei Meta, die zich betere dagen herinnerde. 
"En gisteren heb je nog gezegd, dat je ons veel gelukkiger vond dan de 
kinderen King, omdat die altijd vochten en kibbelden, niettegenstaande 
ze zooveel geld hebben." 
"Dat heb ik ook gezegd, Bets; en ik geloof ook wel, dat het waar is, 
want al moeten wij ook werken, we hebben toch pret onder elkaar, en 
zijn een "moppig" troepje, zou Jo zeggen." 
"Jo gebruikt ook zulke platte uitdrukkingen," zei Amy en zag afkeurend 
naar de lange gestalte op het haardkleed. Jo ging dadelijk rechtop zitten, 
stak de handen in de zakken van haar schort en begon te fluiten. 
"Doe het toch niet, Jo, 't is zoo jongensachtig." 
"Daarom doe ik het juist." 
"Ik heb het land aan ruwe, onbeschaafde meisjes." 
"En ik aan gemaakte, opgeprikte nuffen." 
"Ieder vogeltje zingt, zooals het gebekt is," zei Bets, de vredestichtster, 
met zulk een grappig gezichtje, dat de beide scherpe stemmen zich in 
lachen oplosten en het "aanvliegen" voor 't oogenblik gedaan was.
"Kinderen, jullie hebt beiden schuld," zei Meta, en begon als oudste 
zuster de les te lezen. "Jo, je bent nu oud genoeg om die 
jongensmanieren af te schaffen en je verstandig te gedragen. Het kwam 
er niet zooveel op aan, toen je nog een klein meisje was, maar nu je zoo 
lang bent geworden en je haar opgestoken draagt, moet je bedenken dat 
je langzamerhand een dame wordt." 
"Dat ben ik gelukkig nog niet! en als het van het opgestoken haar komt, 
dan zal ik het tot mijn twintigste jaar in twee staarten laten hangen," 
dreigde Jo, terwijl ze haar haar lostrok en haar kastanjebruine manen 
schudde. "Ik wil er niet aan denken, dat ik volwassen moet worden en 
"Juffrouw March" moet heeten, lange japonnen moet dragen en er zoo 
deftig uitzien als een oude baker. Het is al erg genoeg een meisje te zijn, 
nu ik van jongensspelen, jongenswerk en jongensmanieren houd. Ik 
kan er maar niet overheen komen, dat ik geen jongen ben, en ik gevoel 
het tegenwoordig erger dan ooit, want ik sterf van verlangen om met 
Vader te gaan vechten, en ik kan niets doen dan thuisblijven en breien, 
als een grommige, oude vrouw," en Jo schudde de blauwe soldatensok, 
dat de naalden klepperden als castagnetten en haar kluwen door de 
kamer vloog. 
"Arme Jo, het is vreeselijk voor je! maar er is niets aan te doen; wees 
dus maar tevreden met je jongensachtigen naam en blijf maar voor 
broer spelen bij ons meisjes," zei Bets en streek met een hand, die al het 
bordenwasschen en stoffen ter wereld niet onzacht kon maken, over het 
warhoofd, dat tegen haar knie leunde. 
"En jij, Amy," vervolgde Meta, "jij bent veel te stijf en te deftig. Die 
airs zijn nu wel grappig, maar je zult een geaffecteerde kleine gans 
worden, als je niet oppast. Ik houd van je aardige manieren en 
beschaafde spraak, als je niet probeert een volwassen dame na te apen; 
maar jouw pedante woorden zijn soms even erg als Jo's platte 
uitdrukkingen. 
"Als Jo een halve jongen is en Amy een gans, wat ben ik dan?" vroeg 
Bets, die ook haar deel aan de strafpredikatie wilde hebben. 
"Jij bent een snoes, anders niets," antwoordde Meta hartelijk; en
niemand sprak haar tegen; want het "muisje" was de lieveling van het 
gezin. 
De vier zusjes zaten in den schemer te breien, terwijl de 
Decembersneeuw zachtjes buiten neerviel en het vuur vroolijk 
knetterde in den haard. Het was een gezellige ouderwetsche kamer, 
hoewel het kleed verschoten en het ameublement heel eenvoudig was, 
maar aan den muur hingen een paar goede schilderijen, in alle hoeken 
stonden boekenstandaards of kleine tafeltjes, chrysanthemums en late 
roosjes bloeiden in het venster, en over het geheel lag een waas van 
huiselijkheid. 
Meta, de oudste van het viertal, was zestien jaar, en zag er heel lief uit. 
Ze was gevuld en blank, had groote oogen, zwaar, zacht, bruin haar, 
een vriendelijk mondje en witte tanden, waar ze nog al trotsch op was. 
De vijftienjarige Jo was heel lang, mager en donker, en deed iemand 
aan een veulen denken, want ze scheen nooit te weten, wat zij moest 
beginnen met haar lange ledematen, die haar erg in den weg stonden. 
Ze had een beslisten mond, een grappigen neus en verstandige grijze 
oogen, die alles schenen op te merken, en nu eens fel, dan weer guitig 
of peinzend keken. Het lange, dikke haar, haar eenige schoonheid, was 
gewoonlijk stijf in elkaar gedraaid, om uit den weg te zijn. Jo had ronde 
schouders, groote handen en voeten, iets slordigs in haar kleeding en 
een zekere linkschheid in haar manieren, die duidelijk deed zien, dat ze 
den kinderlijken leeftijd ontgroeide en dit alles behalve plezierig    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
