hij werd wakker op eene bank onder kale boomen van het Park.
Waar was hij? Hij rilde van koude, voelde zich ziek, had hoofdpijn.
Scheen het daglicht? Neen, 't was de lantaarnschijn. Hoe laat was het
nu wel? Even zien. Maar hij vond zijn uurwerk niet in zijn zak, tastte
instinctmatig naar zijn geldbeugel. Ook weg. God wat beteekende dit
nu! Zijn blikken zochten rond, zijn regenscherm, zijn zijden
regenscherm met zilveren kruk, eveneens spoorloos verdwenen. Voor
zijn voeten echter lag het vischnet met de schelvisschen, besmeurd door
het slijk. God! kon hij zijne vijf zinnen maar eens bijeenrapen! Wat zou
hij doen, wat zou hij zeggen? Zoo'n avontuur moest aan hem
overkomen, aan een deftig getrouwd rentenier, aan den eigenaar der
"Villa Yvonne"!
Zeer verlegen stond hij recht, onthutst raapte hij zijn vischnet op, liep
de stad in. Hoe nu naar huis gesukkeld waar men angstig op hem zat te
wachten in den nacht? Zij zouden natuurlijk niet kunnen slapen, het
huis doorloopen en bang het ergste ongeluk vreezen Hij moest ook om
schelvisch gaan, Marieken moest ook aandringen alsof haar moeder
niet meer verstand had... Maar het dwaaste van al, M. Snepvangers
moest ook eens buitensporigheden bedrijven, zich te buiten te gaan,
Goeden Vrijdag vieren! Te laat beklaagd oude zot! Wat nu
aangevangen?
Hij ging M. Boeykens spreken, zou hem alles biechten en die zou wel
raad weten om de ruzie te vermijden in zijn huishouden, wie weet en
echtscheiding kunnen beletten!
Suf stond hij voor de woning van den notaris te wachten tot het licht
werd. Tot zijn verbazing werd plots de poort geopend en liep de knecht
hem op het lijf.
--Hoe weet gij het nu al? vroeg de knecht verwonderd.
--M. Boeykens?...
--Ja, zoo plots... ja hij was wel niet goed, maar niemand kon zich
daaraan verwachten.... Saluut... tot weerziens.
M. Snepvangers oogde den knecht na, die haastig voortliep in den
nacht. Nu kon hij plots zijn vijf zinnen bijeenrapen! Hij had wel
kunnen jubelen van verrukking, nu was hij gered, nu kwam alles in
orde. Hij had immers zijn kaartje nog om weer te keeren?
Met den eersten trein trok hij naar Capellen. De nacht lag nog over de
velden, en in de verte scheen het licht in de "Villa Yvonne". Hoe meer
hij naderde hoe luider de hond begon te blaffen. Het tuinpoortje knarste
open, uit de open deur viel het helle licht. Hij hoorde geklaag en
geschrei, gesnik en gejammer, keek niemand aan, zag strak en
wezenloos voor zich uit. In de keuken liet hij zich zuchtend op een
stoel neerzakken, den schelvisch vóór de voeten.
Een oogenblik hoorde men de stilte, dan zei hij langzaam, met tranen in
de stem:
--M. Boeykens is dood!
--Maar wij blijven hier niet langer... wij hebben duizend angsten
uitgestaan, zei Madame tot rouwbeklag.
--Alleen in den nacht, zuchtte Marieken, alleen in den triestigen
buiten...
--Ja, 'n mensch weet nooit wat er gebeuren kan, beaamde Snepvangers
nederig en treurig, zoo 'n goede man... Het buitenleven is toch niet zoo
schoon als men denkt... Voor mij is het niks... ik ben niet bang... Ik ben
heelemaal van streek... 't heeft me danig gepakt.
--We zullen maar gauw koffie drinken, meende Madame.
Elk der huisgenooten was als ontlast. De oplossing was gekomen,
zonder dat een hunner zijn weerzin voor het landleven had moeten te
kennen geven, zijn verlangen had moeten toonen naar de loszinnige
geneugten van de stad, die zij voor maanden met zooveel genot hadden
verlaten en belasterd. Zij hadden genoeg van de stijve deftigheid,
wenschten maar liefst te gaan rentenieren in de oude buurt waar het zoo
gezellig was, waar de menschen en straten hen zoo bekend waren, waar
zij meetelden in het leven, waar muziek was en bedrijvigheid, en waar
zij nooit onder de drukkende afzondering, de eenzaamheid zouden
lijden. Marieke peinsde daarbij stillekens aan het huwelijk, en Mijnheer
aan zijn parapluie en zijn uurwerk. Bij het eerste schemeren van den
dag was M. Snepvangers bezig achter het tuinhek een paal op te richten
waaraan een bordje bevestigd was, vermeldende met onzekere, zwarte
letters: Villa te huur of te koop.
HOOFDSTUK II
LIEFDE EN ANDERE ONRUSTIGHEID.
De familie Snepvangers woonde weer in de stad. Het renteniershuisje
in de Hobokenstraat was kraakzindelijk. Het geveltje, frisch in de verf,
was versierd met kolommetjes en grillig loofwerk, op het balcon prijkte
een lange vlaggestok en op de witgeschilderde deur blonk de
geelkoperen naamplaat. Binnen hielden Madame, Marieken en de
werkvrouw met dagelijksche zorg alles helder aan kant en vrij van stof.
In de achterkamer stond de piano, in de veranda, die als huiskamer
diende, kefte een zwart spitsken, het salonneken aan de straat werd
slechts voor vreemden geopend.
Het tuintje, een voorschoot groot, bood Snepvangers en zijn dochter
gelegenheid tot tuinieren. Het geurde en fleurde er met bonte bloemen
en

Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.