Mijnheer Snepvangers | Page 7

Lode Baekelmans

--Zoo, wat gedacht, wantrouwde Madame, dat kunnen we niet krijgen
in het dorp.
--Schelvisch, dweepte Marieken.

--Ik ben ziek van goesting naar schelvisch, droomde Mijnheer.
--Ge kunt bottekens krijgen, misschien ook mosselen, als de vent van
Bergen-op-Zoom komt!...
--Och!
--Schelvisch, onderlijnde Marieken.
--Kunt gij hem halen? vroeg bits Madame.
--Och, als ik u daar plezier kan mee doen ... Ja dan wil ik wel eens naar
de vischmarkt gaan.
--Naar de stad!?
--Wel ja, Mama, 't is toch zoo geen reis.
--Wel, ik zal maar gauw gaan.
--Wat vreemde kuren, schuddebolde Madame, die zich verloren moest
geven.
En Snepvangers ging met zijn paraplu en zijn vischnet onder den arm.
Aan het kleine station ontmoette hij de vroolijke menschen, die
dagelijks naar de stad gingen werken. Hij mengde zich in hun
gesprekken, voelde zich leven. Een mensch moet toch menschen zien,
zich niet van de wereld afzonderen! Wat gewoel bood de stad en wat
afwisseling! Hij verbeuzelde zijn tijd met kuieren en met pintjes
pakken in de estaminets, door hem vroeger regelmatig bezocht. Hoe
prettig zich weer thuis te voelen in de beweging der menschen! Ja, de
stad was toch wel aantrekkelijk, daar kan men, alles wel beschouwd,
nog van het leven profiteeren. Het werd middag voor hij er aan dacht
naar de vischmarkt te gaan. Madame zou zuur zien nu hij nog niet thuis
was... maar hij was immers man en meester! Kon hij het verhelpen dat
de tijd hier zoo vlug voorbij ging? God, nu moest de schelvisch maar
voor het avondmaal dienen. Wat zouden zij smullen. Na lang met
kennersoogen de kramen te hebben onderzocht, na loven en bieden

kocht hij twee puur nog levende schelvisschen. Met zijn vischnet in de
hand en zijn paraplu onder den arm gekneld trok hij nu terug naar het
station, maar hij wandelde zoo gelukzalig traag dat hij zijn trein
mankeerde.
Doelloos liep hij over de De Keyserlei, dacht aan het onthaal dat hem te
wachten stond. Was dat niet een ouwe vriend, de verdierenpikker, die
daar kwam aangeslenterd?
--Wel verdorie, Snepvangers, zijt gij het? En ik die dacht dat ge reeds
dood en begraven waart!
--Neen, goddank, maar ik woon buiten...
--Dat wil zooveel zeggen als levend begraven!
--Neen, dat is wat sterk! ...
--Trein gemankeerd?
--Ja.
--Kom, we gaan er eenntje pakken op het weerzien.. Zoo, zoo!
En ze pakten er eenigen op het weerzien, spraken van vroeger dagen,
van verdierenpikken en gronden, van bekenden en notarissen. Zij
hadden beiden geluk gehad in het leven, zagen alles rooskleurig in,
deden joviaal. Voor zij het wisten zaten zij elkaar genoegelijk toe te
knikken in een hotelzaal. Het was Goede Vrijdag! Zij prezen het lekker
vischdiner, proefden als twee smulpapen van de gerechten en de wijnen,
voelden zich behaaglijk zwellen. Wat tafelweelde! Visch te kust en te
keur, en wijn, witte en roode, beter en meer dan op de beste verkooping.
Juist toen zij discuteerden waarom taling toegelaten wordt op een
vischdiner in den Vasten, werd het electrisch licht opgedraaid. Hun
oogen knipperden even, het tafelgerei schitterde licht helder en zij
bemerkten dat de glazen leeg stonden.
--Dat mag niet, beweerde Snepvangers als beleedigd.

--Neen, zeker niet! ...
De vrienden kenden uur noch tijd. De "Villa Yvonne" lag zoo ver, en
de schelvisch was door den garçon ergens weggelegd, als om de
zorgloosheid te verhoogen. De kreeft werd nu een eenig belangrijk ding,
de wijnsoorten een oud zwak. Met verteedering dronken zij op elkaars
gezondheid, en dat spel beviel hen zeer. Bij het nagerecht bestelden zij
champagne, sigaren en koffie.
--Het leven is schoon, mijmerde de verdierenpikker.
--Dat is het ja... dat is de waarheid, stemde Snepvangers in, vleide zich
wellustig tegen de leuning van zijn stoel en zag diepzinnig de
rookwolkjes na.
Hoe lang het geduurd heeft is lastig bij benadering te bepalen en
Snepvangers heeft zich er nooit rekenschap van kunnen geven. Zij
genoten nog lang van elkaars aantrekkelijk gezelschap, behandelden
alle mogelijke onderwerpen, vertelden moppen en fluisterden zinnelijke
opwellingen, waarbij ze vertrouwelijk knipoogden. Menig glas werd
nog gedronken en menige dure sigaar gerookt. Wat Mijnheer bijbleef
was het vreemd geval dat zij ruzie hadden gekregen bij de betaling van
dit uitspanningsken. Elk wou het gelag voor zijn rekening nemen, maar
ten slotte betaalde elk Zijn deel en was wat vrijgeviger tegenover den
garçon. Deze stopte Snepvangers wat in de hand, zijn vischnet met
schelvisch en zijn paraplu, en dan trokken de vrienden weg met
hoogroode gezichten. Tot afscheid werd nog een glas gedronken, hier
een, daar een, dan ging Mijnheer zijn vriend een eindje vergezellen tot
aan den tram, want hij meende te bespeuren dat deze een klein beetje
zattekens was.
Later zeilde hij alleen terug naar het station. Plots was zijn vriend
verdwenen en nu voelde hij zich danig moe, wou ergens rusten om het
even waar, zitten en uitrusten.
En
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 57
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.