en haar telkens, 
een vergoeding van de ouderliefde die ze niet geven konden, met 
geschenken getroost. De korte vacanties brachten nooit de groote 
toenadering. Weldra was het geluk volkomen in het gezin. Marieken 
had eene fijne opvoeding genoten bij de nonnekens, kende manieren, 
sprak fransch, speelde piano, en was tevens zeer vroom. 
In toenemenden welstand had Snepvangers mooie meubelen gekocht in 
sterfhuizen en op de graanmarkt, bij de uitdragers, spiegels, lusters, 
piano en zoo meer. 
Nu gingen zij reeds jaren met hun drieën 's Zondags naar de kerk... 
Snepvangers was lid van den Dierentuin, waar zij regelmatig de 
concerten bijwoonden of 's Zondags in den hof wandelden om de 
beesten te bekijken. Er kwam het deftigste volk van de stad, zooals de 
stokoude familie Boeykens, de peperkoekbakker van de St-Jacobsmarkt, 
die koffiekoopman van over de deur, en die was zelfs lid van den 
Gemeenteraad. 
Het leven was zeer fraai en redelijk. 
Maar de weelde zoekt ook verandering, en zoo gebeurde het dat 
Mijnheer en Madame zekeren dag tot de ontdekking kwamen dat zij 
niet jong meer waren, recht hadden op rust. De winkel gaf te veel 
slameur, en hun kind kon onbezorgd haar toekomst tegemoet zien. De 
Zoutkeet konden zij gemakkelijk overlaten aan den zoon van den 
schouwvager, die geen lust had in het roetbedrijf van zijn vader. Wie 
het voorstel opperde van buiten te gaan wonen is later nooit gebleken, 
maar zeker is het dat zij het roerend eens waren, 't Was heerlijk te
denken, aan de koele buitenlucht, aan den schoonen hof, en zijn 
vruchten, en zijn bloemen! 
Op een stuk bouwgrond, waar enkel schrale dennen groeiden, door 
Snepvangers onlangs bij ongunstig verdieren aan zijn broek gehouden, 
zou het huis verrijzen. De schouwvagerszoon leerde de affaire en zijn 
vrouw, dochter van een kruidenier, bleek zeer goed aangelegd om de 
zaak te drijven. Zij ook kende geen genade voor het straatjesvolk, was 
zeer voorkomend voor De andere menschen. Gerust gingen zij dus van 
huis weg naar Cappellen. Tien minuten buiten de kom van het dorp lag 
hun eigendom, op de baan naar Putte. Zij waren aanwezig toen de 
eerste spade in den grond gestoken werd, volgden het uitgraven, het 
metselen der grondvesten, zagen de villa optrekken met jammerlijke 
traagheid, steen na steen. In den natten herfst keerden zij peinzend 
terug, droomend van het schoone buitenleven. Vele avonden brachten 
zij zoek om een naam te vinden voor het landhuisje. Eindelijk doopte 
Marieken den rooden blok Villa Yvonne, dat klonk romantisch en chic. 
Begin Maart was de woning klaar, en alleen in den tuin was de 
hovenier nog bezig met het planten van boomkens en struiken. 
Den vooravond van hun vertrek zaten zij boven, voor het raam van het 
salon, tusschen ingepakte meubelen. Nu ging men weldra van de 
schoone rust genieten, nog enkele dagen en zij zouden rentenieren. 
Mijnheer en Madame dachten aan het verleden, wat nu komen ging was 
de betrachting van hun leven geweest, waarvoor zij gewroet hadden, 
gescharreld en gespaard. Marieken hunkerde naar haar verjaardag, die 
in het nieuwe huis zou gevierd worden, zij werd zes-en-twintig. 
Madame trok het raam open, en zij keken nu nog eens, als tot afscheid, 
in de ouder bekende straat. 't Was tusschen licht en donker. Het plein 
lag eenzaam, en de lucht werd stilaan befloersd door den 
aandoezelenden avond. Leerjongens en leegloopers stonden fluitend en 
rookend te lanterfanten aan den hoek. De uitstallingen van het 
ellengoederenmagazijn op den hoek der St-Annastraat waren reeds 
helder verlicht. Ja, het licht klaarde reeds helder overal. Ginder, in de 
Roodestraat, tegen het oude Begijnenhof, kwam de lantaarnman met 
het weifelend lichtje op zijn langen stok, en telkens als hij stil stond 
brandde er een gaslamp meer. Aan den overkant, bij den loodgieter,
schemerde nu rossige lampschijn achter de vitrien, en ook in De Hoop, 
het oude danslokaal, verder huis na huis, ook op de bovenverdiepingen, 
ten allen kant van het driehoekig plein, bloeide het avondlicht. Boven 
de Ossenmarkt, in het broksken hemel, schitterden nu sterren als 
wonderheldere lichtoogen. Het kloksken der kapel tampte rustig. Nu 
lazen ongetwijfeld de paterkens in bruine pijen hun avondgebed onder 
het schamel knetterlicht der kaarsen. Vreemd en eenzelvig stond 
kerkgevel en kloostermuur in het donker, 't Was Maandag, en in De 
Hoop begon het orgel te draaien. Voor de open deur probeerden 
aankomelingen te dansen. Telkens zwenkten zij even door de 
lichtstreep, schoven dan weer in de schaduw weg op het kreunend 
georgel en gedjingel der muziek. De jongens begeleiden het deuntje 
met schel-vinnig gefluit, de meisjes deden hun best om de rokken zoo 
bol mogelijk te doen uitzetten bij elken zwier, alsof het krinolienen 
waren. Wanneer een dans uit was, en het orgel zweeg, dan hoorde men 
nog immer het meewarig-kalm gelui. Beneden zag Madame een 
haveloos, slonsig meisken op moeders pantoffels komen aansloffen. De 
blikken petroleumkan liet zij keer op    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
