keer tegen den muuur rammelen. 
Dat volksken kom altijd in den laten avond, morde zij, dan pas worden 
zij gewaar dat er geen olie meer in de lamp is. De stemming was weg, 
en met genoegen, met verlichting werd aan de toekomst gedacht, aan 
morgen en de volgende dagen. 
Nadat de verhuiswagen weggereden was, nam het gezin, op zijn 
paaschbest gekleed, afscheid van de nieuwe eigenaars der Zoutkeet, van 
de twee oude knechten, van de geburen. Daarna gingen zij vaarwel 
zeggen aan de familie Boeykens, eten in een hôtel over het station, zeer 
verteederd en opgewonden. Madame droeg den regenscherm van 
Mijnheer, die al zijn voorzichtige aandacht wijdde aan den reiszak, 
waarin de papieren zaten, eigendomstitels waarde-aandeelen en geld, 
reiszak die zwaar woog. 
Een week zonnetje verwelkomde hen buiten. In de villa, waar het rook 
naar de klamme kalk en versch geschilderd houtwerk, vonden zij de 
oude meid bezig met de verhuisventen. Na eenige rommeldagen kwam 
alles op zijn plaats. Nu vonden zij gelegenheid om hun eigendom te 
"ontdekken." Marie roemde het salon waar men zoo'n prachtig uitzicht
had op het bouwland aan den overkant. Tot verre in den Polder kon 
men zien waar de lucht, achter de hoeven en boerenhuisjes, tot aan de 
boomen en den grond scheen te raken. Madame genoot van haar 
eetkamer en het terras er voor, waar men in den zomer zou kunnen 
koffiedrinken en genieten van den tuin. Mijnheer dweepte met de 
slaapkamers boven, zoo ruim en frisch, daar kon men pas goed het 
omliggende land bewonderen. De meid was in haar schik met de 
keuken en het schommelhuis. Allen waren vol minachting voor de stad 
waar men benepen gehuisvest was, waar het dompig rook, waar men 
van het leven niet genieten kon zooals hier. Snepvangers vergat zijn 
Roepzaal, zijn verkoopingen, zijn stamkroeg en zijn vrienden; Madame 
begreep niet hoe zij het jaren volgehouden had in den winkel, Marieken 
koesterde de hoop hier dik te worden en fleurig, want zij was bleek en 
mager. 's Zondags zaten zij vooraan in de kerk tusschen de notabelen 
van het dorp, de pastoor had hen met een bezoek vereerd, bakker, 
beenhouwer en winkelier waren zeer beleefd, en de melkboer en 
groentenvent kwamen geregeld en op tijd. 
De lente was in aantocht. Overal begon het groen uit zijn zwachtels los 
te breken, en de fruitboomen droegen bloesem. De lucht was meestal 
helder, en de zon scheen zoo plezierig over de wereld. Zij schenen het 
alles voor den eersten keer in hun leven te mogen aanschouwen. Regen 
en wind kon hun stemming niet bederven, er viel nog zooveel te 
veranderen een t schikken, en 't werd avond vóór men 't wist. Vroeg 
ging men slapen, doodmoe van het bezigzijn en de zware lucht. 
Vooraleer de vensters te sluiten en de rolgordijnen neer te laten keken 
zij dan soms in de richting der stad, waar een lichtschijn tegen den 
hemelkoepel, opsteeg. Dan beseften zij pas goed hun geluk. De honden 
blaften in de verte, en 't was eenzaam en vredig alom. In het dorp 
brandde nog licht, maar het was er stil, doodstil. Slechts de wind 
suizelde, en op de kerk sloeg de klok. 
Zoo kwam M. Snepvangers op het gedacht ook een hond te houden. En 
vermits het buiten zoo eenzaam was, vond elkeen het goed dat een 
waker 's avonds op het erf zou kunnen passen. Dan sliepen de bewoners 
der Villa Yvonne nog veiliger. Het beest, een grimmige doghond, kon 
huilen en blaffen dat het een aard had. Hij was weldra berucht om zijn
kwaadaardigheid, erkende enkel Snepvangers. Uren lang lag hij met 
gloeiende oogen aan de ketting voor zijn hok te loeren naar het houten 
hekpoortje, opspringend wanneer iemand belde, vooral nijdig wanneer 
het volk van Putte, dat 's morgens vroeg en 's avonds laat voorbijtrok, 
in aantocht was. 
Alles stond thans in lentegroen, de lucht kreeg nu een lekkere mildheid, 
vogels zongen in de boomen, de wind zoemde, bracht varende 
geruchten aan en den balsemgeur der dennebosschen. Twee nesten 
zwaluwen hadden hun huisje gebouwd onder het houten beschot der 
dakgoot, wat Madame als een goed voorteeken beschouwde. Het bracht 
geluk, al gaven de vogels wel wat last, zoo juist boven het terras, want 
zij lieten wel wat vallen. Marieken kreeg zin in duiven en Madame in 
kippen. Duiven waren zoo'n dichterlijke beestjes, al beweerde vader dat 
het stomme dieren waren! Kippen legden eieren, beweerde Madame, al 
kraait een haan ook vroeg de menschen wakker, maar de hond wekte 
hen ook vroeg genoeg. En duiventil en kippenhok werden gebouwd, 
netjes groen geverfd, en bevolkt. Zij telden de eieren, zagen de jonge 
duiven groeien, hun duivelshaar verliezen, rekenden uit hoeveel een 
doghond verorberen kan, stelden belang in de kwijnende rozelaars, 
telden de vruchtknoppen aan elk boomken, begoten het magere gras en 
de bloemen, de viooltjes, de madeliefjes, de vergeet-mij-nietjes    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
