Mijnheer Snepvangers | Page 2

Lode Baekelmans
overjaarsche waren in de handen te stoppen van het
janhagel, dat toch geen fijnen smaak heeft. Snepvangers hielp zooveel
hij kon, maar werd steeds meer en meer in beslag genomen door het
winstgevend baantje van getuige. Hij was een uitgeslapen vent, en de
Notaris waardeerde in hem zeer bijzondere hoedanigheden, kieschheid
en bescheidenheid. Zoo had Snepvangers gewezen op wat te leeren valt
in de Roepzaal der Notarissen. Zedig en sluw volgde hij maanden na
maanden de verkoopingen, leerde er de waarde kennen van huizen en
gronden, begreep stilaan de verkoopwaarde, de speculatie, het opjagen,
doorzag wat men winnen kon met inzetten, met "verdieren", met
hoogen. Hij kwam in kennis met inzetters en verdierenpikkers, kleine
renteniers en menschen van zijn slag, die spraken van interesten en
winsten, van verkavelingen en... de gelukkige hand!
Eén sloot zich bijzonder bij hem aan, een bleeke man met
neerhangende snor, waarop hij zenuwachtig kauwde, terwijl hij
wonderen verhaalde van door het lot begunstigde verdierenpikkers, die
rijk geworden waren door toevallige speculaties of door wat hen eerst
een strop had toegeschenen. Benijder was hij van hen die eens leefden
van kleine winstjes, zijn gelijken waren, waarvoor hij nu zijn hoed
afnam zooals voor de rijke speculateurs en de notarissen. Snepvangers
kon geduldig luisteren naar zijn teemende uiteenzettingen, onderwijl
bezig met eigen plannen waarvan zijn roode, gladgeschoren
heerenknechtentronie niets verried.
Weldra vertrouwde M. Boeykens hem om eigendommen op te jagen in
den eersten zitdag en de gemakkelijk gewonnen opcenten openden hem
een nieuw veld van bedrijvigheid. Eenigen tijd later werd hij de
strooman voor een anderen notaris en zijn vrienden die een
uitgestrekten bouwgrond kochten te Borgerhout. Na korten tijd waren
er straten getrokken en de gronden voordeelig verkocht aan aannemers
en eigenaars. Met deze winst en het opgespaarde geld kocht
Snepvangers een paar bouwvallige krotten in de oude volkswijk, in
Sint-Andrieskwartier, waarvoor M. Boeykens hem eene rente bezorgde.
Nu waren zij eigenaars, al was het ook maar van huizen met papieren
balken. Doch dat hinderde niet, rijke eigenaars hadden ook huizen door
hypotheken bezwaard.

Een jaar later, het was het vierde jaar van hun huwelijk, werd de
gelukkige echt gezegend door de geboorte van een dochterken. De
geboorte van het kind kostte bijna het leven aan de moeder. Maanden
verbleef zij in het sukkelstraatje, zoodat de zaak wel een beetje
achteruitboerde. Marieken werd bij familie, boerenmenschen in den
Polder, uitbesteed. Zoohaast alles in 't reine was herbegon het zwoegen
en het geld verdienen der waardige echtelingen. Het geluk bleef het
dienen. Zekeren avond kwam M. Snepvangers een weinig geestelijk
verheugd thuis. Zijne vrouw duidde het hem niet ten kwade want zij
wist dat het buitenkansje hem niets gekost had. Hij had namelijk met
zijn vriend, den verdierenpikker een wijnverkooping gaan bijwonen
waar men kosteloos kon proeven en kaas gebruiken. Dat aardige
uitspanningsken had hij door zijn vriend leeren waardeeren. Zoo werd
men wijnkenner en fijnproever. Maar nu was het dubbel meegevallen!
Snepvangers had er een man aangetroffen die hem zijn huisjes wou af
koopen aan zeer gunstige voorwaarden. Ondanks dat zijn gemoed
vermilderd was door den wijn, had hij zijn belang sluw behartigd,
vooral toen hij gewaar werd dat M. Peeters deze krotten volstrekt
noodig had om zijn danspaleis te vergrooten aan de straat.
Na zijne eerste gelukkige speculatie kreeg M. Snepvangers meer
zelfbewustzijn van zijn kunnen en zijn durven. Glad als een paling was
hij in zaken, meende hij zelf wel in vertrouwelijke oogenblikken, hij
overtrof zijn vrienden in de Roepzaal en daarbuiten! Madame was
vergroeid in haar winkel, bedrijvig van den vroegen morgen tot den
avond. Het mesje sneed langs twee kanten en zij werden met de jaren
stijve burgers, die een schoonen spaarpot hadden, eigen huizen en
bouwgrond, stadsloten en aandeelen in naamlooze vennootschappen.
Wanneer zij samen 's zondags naar de mis gingen in de St.-Jacobskerk,
wekten zij onwillekeurig de afgunst der geburen op. In vroeger jaren
ging elk op zijn beurt, maar nu paste een winkeldochter op de zaak. M.
Snepvangers was deftig gekleed, droeg een zwaar gouden ketting op
den buik en had dan zijn hoogen zijden hoed. Madame verlangde het,
zoo leek hij wat grooter en... voornamer. Want beiden waren klein van
gestalte, en dat hinderde haar en heur echtgenoot. Was hij met den tijd
vetter geworden, zij niet. Haar rusteloosheid had er volgens de meening
van Snepvangers schuld aan. Naast haar man voelde zij telkens een

groote bewondering voor hem, met hem had zij het ver gebracht. Ze
droeg veel goud, een zijden kleed en een hoed met binders, zeer
Kostelijk goed, niets van dat ondegelijk mode-goed. Het platgestreken
haar was echter lichtjes met het pinijzer gekroezeld.
* * * * *
Nieuwe verandering kwam in hun leven, toen de achttienjarige dochter
thuis kwam uit de kostschool. In den beginne scheen het vreemd. Zij
hadden Marieken maar op feestdagen kunnen bezoeken
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 57
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.