lichamen door de natuur geschapen, 
hun krachten en uitwerkingen, alles door zijn bepaalde oorzaak 
teweeggebracht, weten of nasporen, worden Physici genoemd en deze 
wetenschap van hen heet Physica, zeker niet het geringste onderdeel 
der Wijsbegeerte in het algemeen genomen. Derhalve richt zij zich op 
alles, wat onder het begrip "lichaam" valt, of daartoe herleid kan 
worden, hetzij het allen lichamen gemeen is, hetzij enkelen in het 
bijzonder eigen. Daar namelijk de niet nader te omschrijven Materie, 
die in het bezit is alleen van de algemeene eigenschappen der lichamen, 
in de natuur niet voorkomt en ook niet kan voorkomen, maar slechts 
een beeld van onzen geest is, gevormd ter verduidelijking van een 
theorie, de lichamen daarentegen, die inderdaad bestaan, alle op 
zichzelf staande dingen zijn, d.w.z. zóó begrensd en bepaald, dat zij, 
behalve dat dat algemeene begrip "Materie" op hen van toepassing is,
ook nog bijzondere andere eigenschappen bezitten, waardoor het eene 
van het andere onderscheiden wordt en die maken, dat een lichaam juist 
dat lichaam is en geen ander: daardoor is het helder en klaar, dat niet 
slechts die algemeene gaven der Materie, maar wel in de eerste plaats 
die, welke elk lichaam afzonderlijk eigen zijn, het voorwerp zijn van de 
Physische studie, daar deze immers de lichamen door de natuur 
geschapen beschouwt, naar dat zij werkelijk bestaan of kunnen bestaan. 
De eigenschappen der lichamen worden krachten genoemd, voor 
zoover zij geschikt zijn om zekere bepaalde handelingen teweeg te 
brengen; uit deze vloeien verder, als uit de oorzaken, alle lichamelijke 
werkingen voort, die wij waarnemen en die daardoor, ieder den 
bepaalden aard van haar oorzaak volgend, zoo zij uit bijzondere 
krachten zijn voortgekomen, ook zelf noodzakelijkerwijs bijzonder zijn, 
maar daarentegen algemeen, als zij uit algemeene krachten zijn 
voortgekomen. 
Indien zich dus hierbij deze eenvoudige stand van zaken voordeed, dat 
een voldoende reden voor alle mogelijke eigenaardige eigenschappen 
van een lichaam gelegen was in zijn algemeene natuur, dan zou 
voorwaar de physicus, behalve alleen de hulp der wiskunstenaars, niets 
noodig hebben om zijn doel te bereiken. Want dezen hebben de meest 
ware algemeene voorstelling van een lichaam gegeven en tevens de 
meest nauwkeurige methode om daar uit te halen, al wat er in vervat is. 
Maar hoeveel scheelt het inderdaad, dat dit zoo is! Een meer oplettende 
beschouwing ontdekt in de lichamen zeker tallooze dingen, die zoo 
door en door eigenaardig zijn, dat het schijnt, dat zij met het algemeene 
karakter dier lichamen bijna niets gemeen hebben, behalve alleen het 
voorwerp, waaraan beide eigen zijn. Indien nu iemand deze zaken, 
wanneer zij onbekend zijn, uit die algemeene opvatting der 
wiskunstenaars, hoe uiterst nauwkeurig ze ook zij, a priori zou 
verlangen af te leiden of ook de reden van die zaken, wanneer zij 
bekend zijn, daaruit op te maken, voorwaar die zou zich te laat over 
zijn verlies aan moeite beklagen! 
Maar toch is de kennis juist van die dingen voor den physicus van het 
allerhoogste belang, daar in de eerste plaats daarin datgene is gelegen,
waardoor de lichamen zich wederkeerig van elkaar inwendig 
onderscheiden. Opdat die dus ontwikkeld worden, moet men zeker niet 
dien weg betreden, die van een gegeven denkbeeld omtrent de oorzaak 
uitgaand, leidt tot begrip van de uitwerking, maar een geheel anderen. 
Immers elke juiste opvatting, die de geest zich omtrent de lichamen 
vormt, behoort óf tot de verschijnselen, dien geest door middel der 
zintuigen meegedeeld, óf tot de daaruit, gevormde oordeelen. De 
eigenschappen nu en de krachten van een lichaam blijven verborgen, 
daar zij eerst op zich zelf niet waarneembaar zijn; zij brengen echter 
uitwerkingen te weeg, die zich den zintuigen vertoonen en die, in vaste 
verhouding staand tot haar eigen bepaalde natuur, op die wijze tevens 
de kennis hiervan opleveren, zoozeer, dat, hoe rijker bij iedere zaak het 
materiaal is der waargenomen uitwerkingen, men des te meer zekerheid 
verkrijgt omtrent haar aard. En deze van het een op het andere 
terugvoerende weg blijft geheel alleen over om de eigenaardigheden 
der lichamen op te sporen, daar de natuur dien anderen weg, die ze a 
priori tracht te ontdekken, geheel onbegaanbaar en ontoegankelijk heeft 
gemaakt voor het menschelijk verstand. Derhalve spant de volijverige 
navorscher van die zaken zich eerder in voor proeven dan voor 
redeneeringen, met hulp van zijn zintuigen onderzoekt hij de 
voorwerpen zijner studie, hij merkt op hun eigenaardige uitwerkingen, 
die zij uit zich zelf of nadat zij volgens een voorafgaande methode zijn 
behandeld, vertoonen; hij voegt lichamen bijeen, en verwijdert ze weer 
van elkaar, opdat hij ervare, welke bewegingen uit hen alleen en welke 
uit hen, wanneer zij vereenigd zijn, voortvloeien. Dan eerst waagt hij 
het niet zonder succes uit deze gegevens, die hij vol ijver verzameld en 
met elkaar wederkeerig vergeleken heeft, de door hem gezochte 
eigenaardige natuur der lichamen en hun bijzondere gaven a posteriori 
te bepalen. En waarlijk nooit en nimmer hebben de verborgenheden    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.