der 
Natuur zich duidelijker geopenbaard, dan toen men dit pad heeft 
betreden. In de Physica hebben zij het niet ver gebracht, die hetzij dit 
pad niet kenden hetzij er tegen beter weten in geen acht op sloegen. 
Maar zie! Terwijl ik geheel en al bezig ben met de Physica, merk ik, 
dat ik als het ware door een zeer geringe wending, die de stof van zelf 
heeft genomen, ben terecht gekomen in het hartje der Spagyrische 
wetenschap; de Physica, die mij van de Scheikunde had afgebracht,
brengt mij er ook weer toe terug, daardoor juist voldoende bewijzend, 
hoe nauw beider verwantschap is, hoe onverbrekelijk haar band. 
Is immers dat alles wat wij zooeven besproken hebben, niet bijna het 
werk van de Scheikunde alleen? Stelt deze zich niet tot taak bijna alle 
afzonderlijke lichamen, die het voorwerp zijn van de physische studie, 
in het bijzonder te onderzoeken? Ja nog sterker, de Scheikunde kent 
haast geen ander doel dan het onderzoek der lichamen afzonderlijk. Al 
wat aan delfstoffen in de binnenste ingewanden der aarde wordt 
uitgesmolten, al wat tot het plantenrijk behoorend de vruchtbare aarde 
uit haar rijke schoot doet ontspruiten, al wat ten slotte, tot het dierenrijk 
behoorend, overal de weldadige moeder Natuur koestert en voedt, dit 
alles nagenoeg, mits het zich óf kan openbaren aan de zintuigen óf kan 
worden opgevangen in eenig vaatwerk, onderwerpt de Scheikunde aan 
haar onderzoek, doorwoelt en doordringt zij. Zij dringt er in door, 
herhaal ik, zóó ver, dat zij minachtend neerziend op al wat bij die 
dingen gewoon is, zich zeer gemakkelijk voordoet of er slechts uiterlijk 
mee in verband staat, als harer onwaardig, dit aan andere 
wetenschappen overlaat maar, voor zich zelf het meer moeilijke, het 
meer verhevene en verborgene opzoekend, navorscht de in het 
binnenste der dingen gelegen vermogens, de laatste grondbeginselen, 
de eerste elementen, vast voornemens voor dezen prijs alleen en geen 
anderen haar moeiten veil te hebben. 
Den geheelen dag voorwaar leggen de wakkere beoefenaars van deze 
wetenschap zich daarop toe: zij brengen het eene lichaam bij het andere 
en scheiden ze weer van elkaar; opgeloste lichamen doen zij stollen en 
gestolde lossen zij op; de bewegingen, die daaruit ontstaan, nemen zij 
waar en wijzigen zij, nieuwe roepen zij te voorschijn door zeer 
krachtige instrumenten, waarbij de manier van behandelen op allerlei 
wijzen afwisselt. Zij bedienen zich van het vuur, het meest beweeglijke 
en krachtige element; zeer sterke splitsingsmiddelen staan ten dienste, 
afgemeten naar den aard der oplossing (die men wil bewerkstelligen). 
Wat is dan voor die dingen moeilijk? Wat onbereikbaar? Laten de 
deeltjes van een lichaam maar met een stalen band onder elkaar 
verbonden zijn, laten zijn ingewanden zelfs achter een driedubbelen 
metalen muur verschanst zijn, laten zijn krachten in de onderste diepte
verborgen zitten; waarlijk onder het beuken van dergelijke 
stormrammen zullen zij uit elkaar springen, opengebroken worden, aan 
het daglicht treden. 
Al wat de lichamen hetzij doen, hetzij ondergaan, dit alles is alleen aan 
de beweging toe te schrijven; door deze treedt én al hun kracht naar 
buiten én worden alle mogelijke afwisselingen te weeg gebracht. Indien 
derhalve de wijsgeer zich moeite geeft om deze te onderzoeken, welken 
korteren weg zal hij dan wel kunnen inslaan of van welk machtiger 
hulpmiddel zich bedienen om zijn doel te bereiken, dan wanneer hij 
proeven neemt door middel van het vuur? Want voorwaar de aard 
daarvan is zoo beweeglijk, dat de wijzen[7] geloofd hebben, dat het 
niets anders was dan beweging. Maar het vuur is ook zeer geschikt om 
de beweging, waarin zijn eigen kracht is gelegen, aan andere lichamen 
mee te deelen en zijn geweld kan op verscheidene tusschenliggende 
graden kunstmatig versterkt of verminderd worden, al naar men het 
verkiest. Daardoor ontstaat voorzeker voor den physioloog de hoogst 
gewenschte gelegenheid om met de hulp daarvan de meest verborgen 
eigenschappen der lichamen tot in de kleinste bijzonderheden na te 
gaan. Want wanneer het bij deze wordt aangewend, brengt het hen 
tegelijkertijd in beroering, wekt ze op tot de beweging, die hun in het 
bijzonder eigen is, schudt ze tot in 't merg door elkaar, roept hun 
krachten te voorschijn, verhoogt en verandert ze, scheidt de 
samenstellende deelen van elkaar en vereenigt de van elkaar gescheiden 
een voor een, brengt wederom de vermogens van die verschillende 
deelen in het bijzonder in werking en aan het licht en maakt zelfs, dat 
dingen kunnen worden waargenomen louter door de zintuigen, die zij 
geholpen door een andere kunst, welke dan ook, nooit hadden kunnen 
bereiken. Wat is echter voor den natuurvorscher aangenamer dan dit? 
Wat nuttiger? Wat noodiger? 
[Note 7: Hier schijnt de redenaar in de eerste plaats Heraclitus van 
Ephesus ±500 v. Chr op het oog te hebben. (Vertaler.)] 
Ik zie er van af om ter bevestiging hiervan de getuigenissen der feiten 
aan te voeren, opdat niet mijn redevoering in het onmetelijke groeie. 
Niemand zijn    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.