hem nog steeds. De uitgave van wat hij schreef, 
bracht hem niet veel op: een honorarium aan te nemen gold in die dagen niet voor eervol. 
En de verkoop zijner werken bracht hem toen slechts langzaam eenig voordeel. Zoo zijn 
er, schrijft hij aan Colet, toch 100 exemplaren van zijn "Adagia"[4] naar Engeland 
gegaan, die nu toch wel alle verkocht zullen zijn, en waarvan hij de opbrengst tegemoet 
ziet. 
En ook in de rijke vrienden, die hij, als zoo menig geleerde dier tijden, zich tot patroon of 
patrones koos, zag hij zich niet zelden teleurgesteld. Door middel van Battus, den 
gouverneur van haar zoon, was Erasmus bekend geworden met Anna van Borsele. Zij 
stelde belang in de letteren, en een tijdlang was op hààr Erasmus' hoop gevestigd. Wie 
weet, of uit haar overvloed de middelen hem niet zouden toevloeien voor een reis naar 
dat Italië, waarnaar hij zoo hunkerde. Doch tevergeefs was zijn wachten. Battus' 
voorspraak kwam aan een' ander dan Erasmus ten goede; straks is Battus gestorven, en 
Anna van Borsele, wier rijkdom bovendien niet zoo groot was als het scheen, opnieuw 
gehuwd. Voor drie latijnsche, en één grieksch grafschrift, door hem op den bisschop van 
Kamerijk (+ 1502) gedicht, ontving hij een zéér geringe belooning. 
Van den rijken graaf van Mountjoy was de arme Erasmus door de zee gescheiden, 
Frankrijk en Duitschland durfde hij om de pest, die telkens opdook, niet bezoeken. Zoo 
was hij, in betrekkelijke armoede, gedwongen van het reizen voorloopig af te zien. 
Een zekere onvoldaanheid is in de brieven uit deze periode dan ook onmiskenbaar, en 
geenszins onverklaarbaar. Doch zijn energie is niet gebroken; door niets kan zijne liefde 
voor de studie worden gedoofd. Onder den invloed, met name van Colet, richtte hij zich 
meer op het bestudeeren van Grieksche en Latijnsche kerkvaders, en werd zijn hart hoe 
langer zoo meer getrokken tot de H. Schrift. Misschien eenigermate sterk uitgedrukt ten 
pleiziere van Colet, zeker onder diens invloed, is wat Erasmus in dezen tijd schrijft: "ik 
kan niet zeggen, hoe ik met alle macht mij toeleg op de studie der H. Schrift, hoe alles 
mij tegenstaat, dat mij hiervan afroept of hierin belemmert. Vrijwillig en van heeler harte 
zal ik aan de H. Schrift mij wijden, en hieraan mijn gansche verder leven geven". 
Het zou echter niet zoo heel lang meer duren, of Erasmus' hartewensch zou vervuld 
worden, en hij zou naar Italië kunnen gaan. Daarbij was het hem gedeeltelijk te doen om 
den graad van doctor in de godgeleerdheid te verwerven, maar voornamelijk om te 
vertoeven in dat brandpunt der classieke geleerdheid. In Augustus van het jaar 1506 reist 
hij naar het land zijner droomen. In September werd hem te Turijn de doctorstitel 
verleend; "ik verwierf hem", zoo schrijft hij, "geheel tegen mijn eigen lust, maar voor 
herhaald aandringen mijner vrienden gezwicht". Reeds vroeger had hij verklaard, er niet 
zooveel aan te hechten; doch die titel zou hem allicht eenig aanzien verleenen "de 
menschen oordeelen nu eenmaal naar den titel, dien iemand heeft, niet naar zijn 
geschriften, die zij niet kennen". 
Was dus deze promotie voor hem slechts bijzaak, in wat voor hem op den voorgrond 
stond, werd hij niet teleurgesteld. De tijd, in Italië doorgebracht, was een periode van rijk 
leven, van vruchtbaren arbeid, van overvloedig genieten voor intellect en hart.
Een jaar ongeveer vertoefde hij te Bologna, waar hij werkte aan een nieuwe uitgave van 
zijn "Adagia", en de vriendschap van den beroemden Paulus Bombasius, hoogleeraar in 
het Grieksch, hem rijkelijk vergoeding schonk voor velerlei verdrietelijkheden. Aan 
Bombasius schijnt Erasmus zich meer dan aan iemand anders verbonden te gevoelen; ook 
in latere jaren bleef deze vriendschap bestaan. 
Door de voorbereiding van een nieuwen druk van de "Adagia" kwam Erasmus in 
aanraking met den beroemden drukker Aldus Manutius te Venetië, dat toen op het 
toppunt was, wel niet meer van zijn politiek overwicht in Italië, maar van zijn artistieken 
en literairen roem. 
Niet weinig droeg Aldus' genie hiertoe bij, die in zijn drukkerij door geleerden van naam 
uitgaven verschijnen liet van Grieksche auteurs, welke als gebeurtenissen van belang 
werden begroet. Toen Erasmus verscheen in den winkel van Aldus, liet deze, druk met 
anderen bezig, hem stil staan. Doch zoodra de vreemde en niet gewenschte bezoeker zich 
bekend maakte als "Erasmus van Rotterdam", werd hij met eerbewijzen ontvangen; hij 
mag niet in een herberg verblijven, maar vindt gastvrijheid bij Aldus' schoonvader, en 
vertoeft voorts in den kring van geleerden, die Aldus om zich had vereenigd. 
Eén ding scheen onzen Erasmus, wiens maag zeer gevoelig was, zeer slecht te bevallen, 
en wel de kost, die hem daar werd voorgezet[5]. Maar verder gevoelde hij zich thuis en 
genoot in deze omgeving, terwijl hij ook zelf zijn aandeel leverde in den arbeid, in dit 
centrum van intellectueel leven verricht[6]. Doch niet tot Bologna en Venetië beperkte 
zich    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
