Erasmus' verblijf. Ook te Padua vertoefde hij, bij den jeugdigen Alexander, toen 
reeds Aartsbisschop van St. Andrews, te Ferrara, te Siena, te Rome en te Napels. 
Door de meest gevierde humanisten werd hij te Bologna, Venetië en Padua geëerd; te 
Rome maakte hij kennis met den kardinaal Johan de Medicis, den lateren paus Leo X, 
met Dominicus Grimani, van een bezoek aan wien hij een enthousiaste beschrijving 
geeft. 
Inderdaad, hij beleefde in Italië een zeer gelukkigen tijd, waarin de geest van dezen 
grooten geleerde genoot van den omgang met gelijkgestemde zielen, en zich verlustigen 
kon in de atmosfeer van de classieke oudheid, die daar als herleefd was. Een 
eigenaardigen indruk maakt het, dat Erasmus vrijwel ongevoelig schijnt geweest voor wat 
buiten de literatuur viel. Hij was uitsluitend de geleerde, en scheen voor het kunstleven 
zeer weinig belangstelling te hebben. Florence, waar hij kort vertoefde, scheen tot hem 
niets te zeggen te hebben. Voor de kunst, die daar opbloeide in de ateliers van een da 
Vinci, een Michel Angelo, een Raphaël, een fra Bartolommeo, had hij geen oog. "Eenige 
dialogen", zoo schrijft hij, "heb ik in de weinige dagen, dat ik te Florence was, in het 
latijn vertaald, om tenminste iets te doen te hebben". 
Zoo heeft ook de majesteit van Rome's groote ruïnen hem niet getroffen. "Rome heeft 
niets dan ruïnen en overblijfselen, litteekenen en sporen van vroegere rampen... Neem 
den paus en de kardinalen weg... en wat blijft er van Rome?" Dat hij "zoovele 
gedenkteekenen der oudheid" heeft opgemerkt, (hij kòn ze ook niet voorbijzien), blijkt 
wel; maar in zijne werken geen spoor van een machtigen indruk, dien deze overblijfselen
van het oude Rome op hem zouden gemaakt hebben. 
Even weinig als voor de impressie der schoonheid van de kunst schijnt hij vatbaar 
geweest voor de grootsche, huiveringwekkende schoonheid van de Alpen. Op zijn 
heenreis naar Italië, terwijl zijn reisgezelschap in een twist geraakte, waar Erasmus zich 
liever buiten hield, dichtte hij in den zadel gezeten, tot tijdverdrijf zijn gedicht "Over de 
gebreken van den ouderdom" (een bewijs, dat hij-zelf zich reeds vroeg oud begon te 
gevoelen); en toen hij, Italië verlatend, wederom de Alpen overtrok, ontstond in zijn' 
geest het plan en de opzet voor de satyre, die tot zijne beroemdheid zooveel zou bijdragen, 
die hij in Engeland aangekomen, in een week tijds zou schrijven, en uitgeven onder den 
titel "De lof der zotheid". 
Intusschen, hiermede zijn wij reeds gekomen aan wat een keerpunt zou worden in 
Erasmus' leven: zijn vertrek uit Italië, dat hij had liefgekregen en dat voor zijn' geest van 
groote beteekenis was. 
Hoeveel zag hij daar van nabij dat hem ergerde, dat hem stof leverde voor zoo menig 
spottend woord over het in de kerk heerschende bederf, en het weelderige, vaak ook 
slechte leven van vele geestelijken. 
Hoe trof hem, toen hij te Bologna den glorieuzen intocht van paus Julius II bijwoonde, 
het verschil met de majesteit der apostelen, die het evangelie verkondigden. Te Bologna 
de triomftocht van den zegevierenden krijgsman, die zijne vijanden verslagen had, die 
zich eerepoorten zag opgericht, die werd toegejuicht als overwinnaar der tyrannen. In de 
dagen der apostelen de majesteit van mannen, "die met hun hemelsche leer de wereld 
bekeerden, wier schaduw zelfs tot genezing der zieken was (Handel. 5). Deze 
apostolische grootheid stel ik boven gene triomftochten, waarvan ik niets kwaads schrijf; 
maar, eerlijk gezegd, toen ik het aanschouwde, zuchtte ik toch in stilte". 
En was ook te Rome zijn indruk van het geestelijk en kerkelijk leven niet bitter ongunstig? 
Hij kon daar een gebrek aan ernst opmerken, een jagen naar eervolle posten, een losheid 
van zeden bij een deel der geestelijkheid van Rome, die hem ergeren, en hem voor 
menige scherpe satyre de stof leveren. Ook kon hij zich geenszins vinden in het streven 
van een zekere groep onder de geestelijken, om, in zotte navolging van alles wat classiek 
was, zelfs de christelijke vormen en tradities te paganiseeren. Zelfs de titel van kardinaal, 
de naam der mis enz. werd verruild voor de titulatuur van het oude Rome; de kardinalen 
heetten patres conscripti, de mis werd als sacra deorum aangeduid. Bij eene preek op 
Goeden Vrijdag, die Erasmus van een beroemd prediker aanhoorde, vernam hij meer van 
de opofferingen van Decius, van Curtius, van Iphigenia, dan van het offer van Christus; 
de romeinsche historie passeerde de revue, maar van de geschiedenis van Christus kreeg 
men weinig te hooren. 
Ontegenzeggelijk hebben deze en dergelijke ervaringen op den geest en het optreden van 
Erasmus, op zijn oordeel over de Roomsche Kerk, grooten invloed geoefend, een invloed, 
die vooral in zijn satyrieke uitingen, in zijn heftig geeselen van allerlei misbruiken en 
misstanden in de kerk te bespeuren is.
Naast veel, dat hem hinderde, was er anderzijds ook ontzaglijk veel, dat hem aantrok. Tal 
van beroemde mannen keurden hem hun omgang waardig; in de    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
