de vraag zijner vrouw beantwoord 
had. Hem overkwam, hetgeen dezulken overkomt, die onverwachts op 
iets strafbaars worden betrapt. Het gelukte hem niet zijn gelaat in de 
plooi te brengen, die bij zijn positie paste. In plaats van zich beleedigd 
te toonen, of alles te bestrijden, of te trachten zich te rechtvaardigen, of 
om vergiffenis te smeeken, of ook eenvoudig heel onverschillig te 
blijven--dit alles zou veel beter geweest zijn dan dat, wat hij nu deed: 
over zijn gelaat gleed namelijk plotseling (--"een reflex der 
hersenwerkzaamheid," meende Stipan Arkadiewitsch, die veel van 
physiologie hield--) alzoo over zijn gelaat gleed onwillekeurig zijn
gewoon, goedmoedig en daarom zoo recht onnoozel lachje. En dit 
onnoozel lachje kon hij zich zelf niet vergeven. 
Toen Dolly dat domme lachje zag, was het alsof zij van pijn ineen 
kromp, met de haar eigen heftigheid brak zij in een stroom van harde 
woorden los en stormde het vertrek uit. Sinds dien tijd wilde zij haar 
echtgenoot niet meer zien. 
"Dat verwenschte lachen is de schuld van alles!" dacht Stipan 
Arkadiewitsch. "Maar wat te doen? wat nu te doen?" vroeg hij zich 
wanhopig af en vond geen antwoord. 
 
II. 
Stipan Arkadiewitsch was tegenover zich zelf tamelijk oprecht. Hij kon 
niet liegen en zich zelf verzekeren, dat zijn handelwijze hem berouwde. 
Hij kon er geen berouw over gevoelen, dat hij, een vijf-en-dertigjarig 
man met licht ontvlambaar temperament, niet op zijn eigen vrouw, 
moeder van vijf levende en twee gestorven kinderen, verliefd was, te 
meer daar zij maar een jaar jonger was dan hij. Hij betreurde het slechts, 
dat hij het niet beter geheim had kunnen houden. "Als men niet gepakt 
wordt, is men geen dief," dacht hij. Maar wel gevoelde hij al het 
netelige van zijn toestand en medelijden met zijn vrouw en kinderen. 
Misschien zou hij zorgvuldiger zijn zonden voor zijn vrouw hebben 
weten te verbergen, indien hij had kunnen vermoeden, dat de kennis 
daarvan zoo op haar zou werken. 
Nooit nog had hij helder over de geheele zaak doorgedacht, slechts had 
hij een nevelachtige voorstelling, alsof zijn vrouw er iets van giste en 
ze door de vingers zag. 
Het kwam hem zelfs voor, dat zij, een zwakke, vroeg verouderde en 
niet eens meer knappe vrouw, een door niets uitmuntende, eenvoudige 
en slechts goede huismoeder, volgens recht toegevend zijn moest. En 
nu was hem het tegenovergestelde gebleken! 
"O vreeseljjk, vreeselijk!" klaagde Stipan Arkadiewitsch weer en vond 
geen uitweg. 
"En hoe goed hadden wij het tot hiertoe! Hoe goed hebben wij met 
elkander geleefd! Zij was tevreden en gelukkig met de kinderen, ik 
legde haar niets in den weg en liet haar met de kinderen en de 
huishouding haar eigen gang gaan. Dit is waar: het was niet goed, dat 
Jeanne bij ons gouvernante was, dat deugde niets! Een minnarij met
een gouvernante is iets triviaals! Maar welk een gouvernante was zij 
ook!" 
Daarbij herinnerde hij zich weer levendig de zwarte, guitachtige oogen 
en het betooverend glimlachje van mademoiselle Roland. 
"En zoo lang ze bij ons in huis was, heb ik mij toch ook niets 
veroorloofd! Het ergste is echter, dat zij al.... Ach, het moest alles zoo 
komen! Ach, ach, wat nu gedaan, wat nu toch gedaan?" 
Op die vraag vond hij slechts het eene, algemeene antwoord, dat het 
leven op de ingewikkeldste en onoplosbaarste vraagstukken geeft: Leef 
zoo, dat gij elken dag zijn recht geeft, tracht u zelf te vergeten en te 
bedwelmen in den droom des levens. 
"Verder zal het wel terecht komen," sprak Stipan Arkadiewitsch tot 
zich zelf, stond op, trok een grijzen met blauwe zijde gevoerden 
chambercloak aan, maakte die met de van kwasten voorziene koorden 
vast, zette zijn breede borstkas door een diepe ademhaling uit, ging met 
den gewonen elastischen tred van zijn krachtige beenen, die het 
weldoorvoede lichaam zoo gemakkelijk droegen, op het venster toe, 
trok het gordijn op en schelde. 
Terstond verscheen zijn oude kamerdienaar Matjeff met rok, laarzen en 
een telegram in de hand. Achter dezen verscheen de barbier met alle 
benoodigdheden voor zijn meester. 
"Zijn er ook acten van het gerecht gekomen?" vroeg Stipan 
Arkadiewitsch, nam het telegram en zette zich voor den spiegel. 
"Daar op tafel," antwoordde Matjeff en zag zijn heer met een 
vragenden, deelnemenden blik aan. Een oogenblik later voegde hij er 
met een sluw lachje bij: "Er was iemand van den stalhouder hier." 
Stipan Arkadiewitsch antwoordde niet, slechts zag hij in den spiegel 
Matjeff aan. Aan de blikken, die zij in den spiegel wisselden zag men, 
dat zij elkander goed begrepen. Stipan's blik scheen te vragen: 
"Waarom zeg je mij dat? Weet je dan niet?".... Matjeff stak de handen 
in den zak van zijn buis, trad met één voet terug en zag zijn heer met 
een goedmoedigen, nauwelijks merkbaren glimlach aan. 
"Ik zeide hem, dat hij den volgenden Zondag weerkomen en voor dien 
tijd noch u, noch    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
