Van 't viooltje dat weten wilde 
 
The Project Gutenberg EBook of Van 't viooltje dat weten wilde 
by Maria Catherina Metz-Koning (1864-1926) This eBook is for the 
use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions 
whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms 
of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at 
www.gutenberg.net 
Title: Van 't viooltje dat weten wilde 
Author: Maria Catherina Metz-Koning (1864-1926) 
Release Date: November 29, 2003 [EBook #10334] 
Language: Dutch 
Character set encoding: ISO Latin-1 
*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK VAN 'T 
VIOOLTJE DAT WETEN WILDE *** 
 
Prepared by Jeroen Hellingman and the PG Distributed Proofreaders 
Team. 
Gemaakt door Jeroen Hellingman en het PG gedistribueerd proeflees 
team. 
 
VAN 'T VIOOLTJE DAT WETEN WILDE
DOOR MARIE METZ-KONING 
 
INHOUD. 
Van 't Viooltje dat weten wilde De Tulp en de Madeliefjes Elze De 
Watermolen. Wat het Beekje vertelde 
 
VAN 'T VIOOLTJE DAT WETEN WILDE. 
In het bosch, aan den rand van een smal zandpad, stond een klein 
viooltje, een blauw, ach, zoo zacht-blauw viooltje: blauw, als denkende 
kinderoogen, als oogen, waar diep-in raden van levensdroefheid 
angstigt. 't Stond wonder klein in 't groote bosch. 
Hoog, recht, streefden de dennen er op uit de aarde. Hun kruinen 
reikten in 't licht. Geheimzinnige zangen zongen ze. Geheimzinnige, 
eentonige zangen, die als slaapliedjes sussen de menschenziel, de 
moede, denk-moede menschenziel. Donkere zangen van melancholie 
zongen ze voor den eenzame, zangen van geluk voor wie niet eenzaam 
is. 
Glad, lichtgroen mos golfde aan hun voeten uit. Het golfde op en neer, 
glanzende lichtplekken makende in het donkere van de 
boomen-schaduw. 
Dat was waar de dennekruinen al 't licht namen; maar aan den rand van 
het met afgevallen denne-naalden bestrooide zandpad, waar iets meer 
licht viel, stond wat kort, dor gras, en daartusschen het viooltje. 
Dit was de wereld van 't blauwe bloempje, de wereld waarin het 
ontwaakte, op een warmen zomerdag, verbaasd en niets begrijpende 
van al die groote dingen om zich heen: die hooge, rechte, trotsche 
boomen, die boven alles uit het licht zagen, en welker kruinen over het 
zandpad elkander raakten.
Het waren geen vertrouwelijke boomen, met takken hier en daar laag 
aan de stammen, waar de wind onder fluisterde, en die bescherming 
wuifden. Ze waren recht, steil als orgelpijpen, en stonden haast alle op 
gelijken afstand van elkaar. 
Het viooltje staarde vragend van den eenen boom naar den anderen, 
van den anderen weer naar een volgenden en dan weer naar volgende 
boomen, die achter elkaar schoven en in de verte weg-reiden. Ze keek 
angstig naar al de spitse, bruin-geworden denne-naalden, die om haar 
heen lagen, en naar het korte, spitse gras, dat er uitzag alsof het pijn 
wou doen. 
Ze zag door de denne-kruinen heen kleine stukjes blauw van den hemel, 
en daarheen zag ze gaarne; want daar was het licht! 
Zoolang het dag was en ze den hemel kon zien, vond ze haar wereld 
wel eentonig, maar toch draaglijk. Toen 't avond begon te worden en 't 
licht wegtrok, met zichtbare schokjes: eerst tusschen de boomstammen, 
toen van 't pad, en eindelijk boven de kruinen, vond ze het vreeselijk 
daar zoo eenzaam te staan, en rilde ze van angst; vooral toen de wind 
wat sterker werd. 
De wind!... het streelen over haar heen van iets dat ze niet zag!... het 
angstig wegbuigen van 't gras, naar een kant op!... het fluiten en joelen 
langs de stammen!... het kraken en vallen van doode takjes uit de 
kruinen!... en vooral het ver aankomen en sterk boven haar gaan van 
machtige tonen, hoog in de dennen... tonen die zwollen, weg-ruischten, 
stierven, en weer kwamen aansuizen, telkens weer, zonder rust!... O! 
het maakte haar bang!... 't Was haar, of een booze geest door 't bosch 
joeg, angst over haar heen ademend! 
Eindelijk, toen 't licht weer kwam, eerst tusschen de kruinen, toen op 't 
pad, en langzaam voortkruipende de boomrijen in waar 't verdween, 
voelde ze zich wat geruster. Het ruischen en zingen hoog in de 
donker-groene dennen duurde voort; maar langzaam aan werd ze er 
vertrouwd mee. De volgende dagen en nachten luisterde ze er naar, zich 
geheel overgevende aan het genot van luisteren. Ze leerde hooren: de 
wisselingen in de eentonige zangen, die altijd dezelfde schenen en toch
telkens anders waren. Ze leerde hooren wat ze eerst niet hoorde, toen ze 
niet durfde luisteren: de melodieen die de dennen zongen in den nacht, 
en de melodieen die ze zongen in 't licht, telkens andere, en toch altijd 
dezelfde soort. Ze leerde hooren wanneer de kruinen wilden zeggen, 
dat ze 't licht zagen komen, wanneer ze donker zongen, dat 't avond 
werd, en wanneer ze klaagden, dat ze ondoordringbaar, dik-zwart, een 
waren met den nacht. 
Dit alles boeide haar. 
Als de wind stil was geworden,    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
