treden verbonden waren. Boven gekomen 
gaf een deur toegang tot een kleine overdekte gang die uitkwam op de 
eerste praecinctio of half-cirkelvormige rij zitplaatsen, die rijk 
gedrapeerd en, van curulische en beweegbare stoelen voorzien, 
bestemd waren voor de senatoren, de magistraten en de vestaalsche 
maagden. 
Naast het tweede bordes begint een andere kleinere trap, die toegang 
verschafte aan adel en patriciers, voor wie de tweede praecinctio 
bestemd was, en op welks zetels somtijds de eigennamen der 
rechthebbenden waren aangegeven. Van deze zetels liggen in de arena 
nog brokstukken die de namen der eigenaars dragen. 
Langs deze zelfde trap moesten de artisten en de burgers nog hooger 
stijgen, en gaande door de bovenste galerijen, daalden zij dan door 
vomitori, d.i. openingen, aangebracht in den grooten muur die de cavea 
omringt, naar de derde of laatste praecinctio. 
Deze drie rijen zitplaatsen vormden te zamen de Cavea, die door een 
groote overdekte galerij, welke uit twee zuilengangen bestond, omringd 
was. De binnenste werd gedragen door vijf-en-veertig zuilen, terwijl de 
buitenste door pilasters werd gesteund. Te zamen boden zij het publiek 
een toevlucht bij regen. In gewone omstandigheden werd de buitenste 
gebruikt om zich te vertreden of wel als marktplaats, en diende de 
binnenste tot doorgang naar de derde praecinctio. Op de overdekking 
dezer twee zuilengangen bevond zich een groot terras dat voor het volk 
bestemd was. Het bestaan van dit terras lijdt geen twijfel, waar nog 
heden ten dage restanten worden gevonden van een trap die buitenom 
er heen voert. Deze zuilengangen waren gebouwd op een zwaren muur 
die de geheele cavea omringde en door welken op tien plaatsen op 
gelijken afstand uitgangen waren aangebracht. Deze muur was versierd 
met zes-en-dertig nissen waarin vazen of beelden waren geplaatst. 
Beneden bevond zich het podium, dat de arena omsloot. Onder dit 
podium kwam een overdekte gang door drie deuren in de arena uit, 
door welke gang naar alle waarschijnlijkheid de wilde dieren in de 
arena werden gelaten, om hunne bloedige gevechten tegen de 
gladiatoren te leveren. 
De eigenlijke arena is de ruimte tusschen het podium en het tooneel of 
scena. Het proscenium, dat bij de Romeinen verplaatsbaar was, besloeg 
van de altaren op het tooneel af nog bijna een derde van de arena. Op
dit proscenium of voortooneel voerden de Romeinen hunne 
tooneelspelen, hunne drama's en dansen op. 
Het grieksche orchest bevond zich tegenover het tooneel, doch de 
Romeinen verplaatsten het op den muur van het podium, dus eigenlijk 
ter zijde van het tooneel, daar waar het podium in een elliptische vorm 
eindigde en waar ook de timele of plaats voor het koor was. 
Onder het proscenium bevond zich een onderaardsch kanaal dat achter 
het tooneel eindigde. De constructie van dit kanaal laat ten duidelijkste 
zien dat het voor den afvoer van regenwater bestemd was of om een 
groote hoeveelheid water te bevatten dat voor het theater gebruikt werd. 
Er zijn echter geleerden die meenen dat dit kanaal voor de acoustiek 
diende, misschien ook--wat ons echter zeer twijfelachtig voorkomt--tot 
bergplaats van diegenen uit het publiek, die tijdens de voorstellingen 
stoornis veroorzaakten. Twee andere onderaardsche gewelven, die aan 
den muur van het theater parallel loopen, staan met eerstgenoemd 
gewelf in verbinding en dienden voor hen die belast waren met de 
tooneel veranderingen. Men ziet er nog duidelijk zeven vierkante gaten 
in, op gelijken afstand, die rechtstandig oploopen tot de grondvlakte 
van de arena en waarin de balken geplaatst werden, dienende tot steun 
van het groote plankier van het proscenium. 
Het tooneel bestond dus uit het proscenium of voortooneel en het 
eigenlijke tooneel. Op dit laatste bevonden zich twee altaren, gewijd 
aan de goden, waarboven de eerste zuilenrij die het tooneel versierde. 
Elk der twee altaren telde drie nissen; voor de middelste, grooter dan de 
anderen en ook afwijkend van vorm, hing een gordijn, waarachter de 
beelden van Apollo en Bacchus. Deze twee altaren waren door drie 
deuren gescheiden; door de middelste, thans door den bliksem verwoest, 
kwam de hoofdpersoon op, door de beide anderen kwamen de andere 
personen ten tooneele. 
Onder deze deuren, welker drempels op gelijke hoogte lagen met den 
vloer van het tooneel, bevonden zich nog drie kleine deurtjes aan de 
voorzijde van het tooneel, die in gemeenschap stonden met een 
onderaardsche gang, die den medewerkers in het treurspel tot doorgang 
dienden en hen op het achtertooneel of postscenium brachten. Deze 
gang werd bij de opgravingen in 1853 en 1854 ontdekt. Een hooge 
breede gang, ook onder het tooneel gelegen, gaf toegang aan de 
vrouwen die, langs een trap links van het tooneel, hunne plaatsen op de
bovenste galerijen wilden bereiken. 
Aan beide zijden van het tooneel bevonden zich nog twee kamers, die 
zonder twijfel dienden tot bergplaatsen voor alles wat op het tooneel 
betrekking had, of misschien ook als kleedkamers voor de artisten. 
De voorzijde van het tooneel was met kostbaar veelkleurig marmer 
bekleed; de    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
