lang geen 
stoelen en banken en voetebankjes, niet eens een oude pook of tang 
meer, want alles zou naar de zondaars zijn gegooid. Nu kun je niet 
meer in den Hemel blijven, maar moet de poort weer uit en zien waar je 
terecht komt. Hier zal niemand straffen, dan ik de Heer, alléén!« 
Petrus moest den kleermaker weer uit den Hemel brengen, en omdat 
zijn schoenen waren stuk geloopen, en zijn voeten vol blaâren, nam hij 
een stok in de hand, en ging naar wachteenbeetje waar de brave 
soldaten zitten en pleizier maken. 
 
XXXVI. 
TAFELTJE DEK JE, GOUDEZEL, EN KNUPPEL UIT DE ZAK. 
Lange jaren geleden, was er een kleermaker, die drie zoons had, en 
maar één enkele geit. Maar die geit die hen allemaal met haar melk 
moest onderhouden, had goed voeder noodig en werd alle dag naar 
buiten gebracht om te grazen; dat deden de zoons om de beurt. Eens 
bracht de oudste haar op het kerkhof, waar gras en kruid zoo welig 
groeide, en liet haar daar grazen en rondspringen. 's Avonds toen het 
tijd was om naar huis te gaan vroeg hij: 
»Geitje ben je zat?« De geit antwoordde: 
»Ik ben zoo zat, Ik lust geen blad,--mè, mè!« 
»Kom dan maar meê naar huis,« zei de jongen, nam haar aan het touw, 
en bracht haar naar den stal, daar bond hij haar vast. »Wel,« zei de oude
kleermaker, »heeft de geit genoeg voêr gehad?« »O,« zei de zoon, »die 
is zoo zat, ze lust geen blad!« Maar de vader wôu zichzelf overtuigen, 
en ging naar den stal; hij aaide het lieve dier, en vroeg: »Geitje, ben je 
zat?« De geit antwoordde: 
»Ik ben niet zat, 'k Heb niets gehad, Ik sprong maar op de graven rond, 
Waar ik geen enkel blaadje vond--mè, mè!« 
»Wat moet ik hooren!« riep de kleermaker, en hij liep naar den jongen: 
»jou leugenaar, je hebt haar honger laten lijden!« en in zijn boosheid 
nam hij de el van den spijker, en joeg den jongen het huis uit. 
Den volgenden dag was het de beurt van den tweeden zoon; hij zocht 
een plaats op, waar veel gras en kruiden groeiden, en de geit vrat de 
heele plek glad af. 's Avonds toen hij naar huis woû, zei hij: »Geitje ben 
je zat?« De geit antwoordde: 
»Ik ben zoo zat, Ik lust geen blad--mè, mè!« 
»Kom dan maar meê,« zei de jongen, en hij leidde haar naar huis en 
bond haar in den stal vast. »Wel,« zei de oude kleermaker, »heeft de 
geit genoeg te eten gehad?« »O,« zei de zoon, »die is zoo zat, zij lust 
geen blad.« Maar de kleermaker wilde het daar niet op aan laten komen, 
ging naar den stal en vroeg: »Geitje ben je zat?« De geit antwoordde: 
»Ik ben niet zat, 'k Heb niets gehad, Ik sprong maar op de graven rond, 
Waar ik geen enkel blaadje vond--mè, mè!« 
»Die goddelooze booswicht!« schreeuwde de kleermaker, »zoo'n braaf 
dier te laten verhongeren!« Hij liep naar boven en ranselde den jongen 
met de el het huis uit. 
Nu kwam de beurt aan den derden zoon; die woû eens erg zijn best 
doen, en zocht struiken op, met malsch frisch groen, en daar liet hij de 
geit van eten. 's Avonds toen hij naar huis wilde, vroeg hij: »Geitje ben 
je zat?« De geit antwoordde: 
»Ik ben zoo zat, Ik lust geen blad--mè, mè!«
»Kom dan maar meê naar huis,« zei de jongen, bracht haar naar den 
stal en bond haar vast. »Wel,« zei de oude kleermaker, »heeft de geit 
genoeg gehad?« »O,« zei de zoon, »die is zoo zat, ze lust geen blad.« 
De kleermaker vertrouwde de zaak niet, hij ging naar de geit en vroeg: 
»Geitje ben je wel zat?« Het boosaardige dier antwoordde: 
»Ik ben niet zat, 'k Heb niets gehad Ik sprong maar op de graven rond, 
Waar ik geen enkel blaadje vond--mè, mè!« 
»O, zulk boos gebroed!« riep de kleermaker, »de een nog 
gewetenloozer dan de andere. Jelui zult mij niet langer voor den gek 
houden!« en hij vloog woedend de trap op en striemde den armen 
jongen zoo geweldig met de el over den rug, dat hij het huis uitliep. 
Nu was de oude kleermaker met de geit alléén. Den volgenden morgen 
ging hij in den stal, liefkoosde de geit en sprak: »Kom mijn lieve 
beestje, nu zal ik je zelf laten grazen.« Hij nam haar aan het touw, en 
bracht haar bij groene hagen en bij alles wat geiten graâg hebben. »Zoo, 
nu kun je eens recht je genoegen eten,« zei hij, en liet haar weiden tot 
den avond. Toen vroeg hij: »Geitje ben je zat?« De geit antwoordde: 
»Ik ben zoo zat, Ik lust geen blad--mè, mè!« 
»Kom dan maar meê naar huis,« zei de kleermaker, en hij bracht haar 
naar den stal    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
