een rijk kunstenaar. En ik zal u de schijnbare tegenspraak 
in mijn beweringen ophelderen. Maar rust even: ziehier een nieuwe 
mijlpaal. 
In een hoogst lezenswaardig, met liefdevolle en eerbiedige overgave 
geschreven opstel zegt de _Gids_-criticus, de heer Scharten, dat de heer 
Van Oordt een middeleeuwsche ziel had en dat een, in het Nagelaten 
Werk opgenomen, stuk als Een Pleiziervaart, dat fijntjes humoristisch 
het hoekig-linksche van een tusschen hedendaagsche Zondagsgangers 
verzeild, naïef kunstenaar in 't ootje neemt, wel eene zijde van Van 
Oordt's kunst blootlegt, die we nog niet kenden, maar dat de 
aanwezigheid daarvan ons toch niet kan bekeeren van de meening, dat
zulk een stuk, bij langer leven van den [p.27] schrijver uitzondering zou 
gebleven zijn en historische kunst hoofdzaak. En zoo oppervlakkig 
beschouwd, schijnen de in dezen bundel opgenomen stukken 
_Roman-Begin_ en Fragment uit Floris de Zwarte dezen beoordeelaar 
gelijk te geven. Maar ook niet anders dan oppervlakkig beschouwd. 
Want zoo 't mij geoorloofd zij--en hier wensch ik u de beloofde 
opheldering te geven--tegenover de eene hypothese een andere te 
stellen: ik geloof niet dat Van Oordt's neiging tot de middeleeuwen 
voortsproot uit het middeleeuwsche--en dat zou, volgens mij, zijn: het 
voor indrukken van zijn eigen tijd minder ontvankelijke en dus 
ongetwijfeld bekrompene --zijner ziel; ik geloof, dat zij voortkwam uit 
zijn, helaas, behept zijn met een uiterst broos en ziekelijk lichaam: 
daardoor verhinderd het hedendaagsche leven in heel zijn stormigheid 
te ondergaan--gelijk wel, al ware 't alleen uit plichtsgevoel, een edelen 
geest als de zijne, het heerlijkst denkbare moet hebben toegeschenen--; 
dáárdoor verhinderd het leven der gezonden mede te leven, deel te 
hebben in hun hopen en vreezen, hunne vervoeringen en 
neerslachtigheden, hun uitbundigheid en zelf-inkeer, wendde hij zich 
tot eene voorbijgegane wereld, die door de zachte fluisterstemmen der 
boeken tot hem kon spreken in zijner werkkamer omveiliging, gelijk 
zijn zwakke lichaam die behoefde. Want--en moge dit mijne 
beweringen ondersteunen:--_een vurig sociaal-demokraat als Van 
Oordt was_, kan zeer wel een universeel-aangelegden geest bezitten, 
waardoor hij zoowel de ekonomische noodzakelijkheid en geestelijke 
schoonheid der sociaal-demokratie als de schoone noodwendigheid der 
middeleeuwen doorvoelt, maar zulk een _vurig sociaal-demokraat_ kan 
onmogelijk een geest bezitten, die hem zich precieuslijk doet afwenden 
van de rumoerende en zweetende en zwoegende hedendaagsche 
maatschappij, om in eenzaamheid de fantomen van een begraven 
verleden te evoqueeren, dat aan sociale rechtvaardigheid niet rijker 
was. Neen! Ware hem door een zekere bekrompenheid van geest de 
schoonheid en het beteekenisvolle van het huidige leven gesloten en 
ondoorvoelbaar gebleven, ik zoude hem geen groot en rijk kunstenaar 
[p.28] hebben geacht, maar juist omdat het, mijns inziens, slechts de 
bijkomstige omstandigheid zijner zwakke lichaamsgesteldheid was, die 
hem verhinderde dat leven te ondergaan en te herscheppen, dáárom 
noem ik hem een rijke en groote. Toch--laat ons dezen edelen
afgestorvene eeren door oprecht te zijn--niet alléén zijn ziekte, maar 
ook het bewustzijn, dat hij in slechts geringe mate de gave van 
dialogiseeren bezat, heeft er wellicht toe bijgedragen hem met des te 
meer vreugde een kunstsoort te doen beoefenen, die deze gave niet 
zoozeer vereischt, als de het hedendaagsche leven beeldende 
naturalistische romankunst dat doet. Want ik mag mij niet weerhouden 
te zeggen, dat even sterk als zijn verrukkelijk-beeldende 
beschrijvingskunst--zoowel van stoffelijke als geestelijke 
momenten--mij voorkomt te zijn, even zwak lijken mij zijn dialogen. 
Men behoeft maar het reeds zooeven genoemde Een Pleiziervaart als 
_In de Kroeg_--het verhaal van een dronkemansruzie--en Een Liefde in 
Limburg te lezen, om te merken, dat, wat vele zwakke 
dialogen-samenstellers doen, ook hij niet nalaat: het kruiden van hun 
niet zeer saprijk gerecht met een sterke en smakelijke specerij: de 
geijkte, hoekige, hollandsche volksuitdrukkingen. Wie Wolff en Deken 
kent, weet wat ik met dit kruiden bedoel, maar ziet hij 't daar in de 
hoogste vervolmaking en slechts om zich-zelfs wil, bij Van Oordt zal 
hij spoedig bemerken, dat die uitdrukkingen--niet bewust, maar 
instinctief--in de dialoog zijn gebracht, om dier levenszwakte te 
verbergen. Overigens, wij mogen onverdeeld dankbaar zijn voor dit 
Nagelaten Werk, dankbaar, omdat de jong-gestorven schrijver 
daarmede niet alleen zijn roem heeft bevestigd maar zelfs verhoogd.... 
Welk een allervoortreffelijkste zegging van een buitengewoon subtiel 
doorvoelen in dit: 
En nu had hij benauwde alkoofgesprekken gehoord, geroken de 
koffielucht en pomadegeurtjes van duffe achterkamers, waar _tot een 
burgerlijke versiering de zonnestralen_[3] langs mottige vitrage gelen 
bij het weeë rood en bij het uitgebloeide blauw der kameromgeving. 
[p.29] En welk een opperste genialiteit in deze beelding: 
Zoo zie ik den weg weer opgaan, hooger en hooger in een geestdriftige 
stijging, en als hij op sprong staat zich over te geven aan den val der 
gindsche daling, glimt hij in de zon als een lint van gele japansche 
zijde. 
Hoe leeft, hoe rijst, hoe daalt de zee in Een Zeereis. De verhaalgang
zelf, met zijne zich weer verevenende bergen en dalen, met zijn 
effenheid, die het bewogene, en het bewogene dat een effenheid is,    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.