ons 
gekomen. O, wees goedertieren voor ons, overeenkomstig de woorden 
van Ramses, koning van Egypte". Zij brachten Khonsu, den 
duivelbanner, naar de kamer van Bent-reshy, de kleine zuster van de 
koningin. En zie, er gebeurde een wonder, want in hetzelfde oogenblik 
was zij gezond. 
Toen sprak de geest, die in haar geweest was, tot Khonsu, den
duivelbanner: "Gij zijt gekomen in vrede, o groote God, de 
duivelbanner. Bekhten is uw stad; haar volk zijn uw slaven. Ik buig 
voor u neder, want ook ik ben uw slaaf. Ik wil gaan naar de plaats, 
vanwaar ik gekomen ben, opdat mijn hart rust moge vinden. Maar laat 
de verheven Khonsu, voor dat ik heenga, bevel geven, dat de vorst van 
Bekhten een dag vaststelt, die gewijd is aan mij". 
Toen hij deze woorden gehoord had, wendde Khonsu, de duivelbanner, 
zijn hoofd naar den priester en zeide: "Laat de vorst van Bekhten een 
groot offer brengen aan dezen geest". 
De vorst van Bekhten en zijne soldaten en zijn hovelingen hoorden de 
stemmen van den geest en van den god en zij sidderden en waren in de 
hoogste mate verschrikt. Zij voldeden aan het bevel van den god en 
maakten een groote offerande in gereedheid voor Khonsu, den 
duivelbanner, en voor den geest, die het lichaam verlaten had van 
Bent-reshy, de kleine zuster van de Koningin, de dochter van den vorst 
van Bekhten. En zij stichtten een heiligen dag met offers en plengingen. 
Zoo verliet de geest in den vorm van een Lichtend Wezen in vrede het 
land Bekhten en ging heen, werwaarts het hem behaagde, zooals 
Khonsu, de duivelbanner, bevolen had. 
De vorst van Bekhten was blij en zijn hart was verheugd en het geheele 
volk was ook verheugd, dat de geest uit Bent-reshy en uit het land 
Bekhten verdreven was. Maar te midden van zijn vreugde en blijdschap 
werd het hart van den vorst van Bekhten vervuld van vrees, dat de geest 
zou terugkeeren en zich weer in het land vestigen, wanneer Khonsu, de 
duivelbanner, vertrokken zou zijn. Hij overlegde bij zich zelf: "Ik zal 
Khonsu, den duivelbanner, in Bekhten houden. Ik zal hem niet laten 
terugkeeren naar Egypte". Zoo bleef Khonsu, de duivelbanner, drie 
jaren, vier maanden en vijf dagen in Bekhten, want de vorst van 
Bekhten wilde hem niet laten heengaan. En op het eind van dien tijd lag 
de vorst van Bekhten des nachts in zijn bed te slapen en terwijl hij sliep, 
kreeg hij een vizoen voor zijn oogen. Hij droomde, dat hij voor den 
tempel van Khonsu, den duivelbanner, stond; de groote deuren van den 
tempel werden teruggeslagen en de god trad naar buiten tusschen de 
deuren. Hij nam de gedaante aan van een sperwer met gouden veeren,
schoon en glanzend en verhief zich hoog in de lucht met uitgespreide 
vleugels en schoot pijlsnel voort in de richting van Egypte. 
Toen de vorst van Bekhten ontwaakte, was hij buitengewoon ontsteld, 
want hij vreesde den toorn der Goden. En hij zond om den priester van 
Khonsu, den duivelbanner, en sprak tot hem: "De god is vervreemd van 
ons, hij is naar Egypte teruggekeerd. Laat zijn triomfwagen ook naar 
Egypte terugkeeren." 
De vorst van Bekhten gaf bevel, dat de god naar Egypte zou worden 
teruggebracht en overlaadde hem met gaven. Groot en talrijk waren de 
geschenken bestaande uit allerlei schoone voorwerpen, die de vorst van 
Bekhten gaf aan Khonsu, den duivelbanner. Vele maanden reisden zij, 
begeleid door een escorte soldaten en paarden uit het land van Bekhten. 
Zij kwamen goed en wel te Thebe aan en begaven zich naar den tempel 
van Khonsu in Thebe Neferhotep. Toen gaf Khonsu, de duivelbanner, 
alle geschenken, de rijke en kostbare geschenken, die hij van den vorst 
van Bekhten gekregen had, aan Khonsu in Thebe Neferhotep; niets 
behield hij voor zich zelf. Zoo eindigde de reis van Khonsu, den 
duivelbanner, den grooten God. 
* * * * * 
 
II. 
DE DROOM VAN DEN KONING. 
Lang, lang geleden leefde Thothmes, koning van Egypte; hij was heer 
van de twee landen, drager van de dubbele kroon, bemind door de 
Goden. Hij was niet die Thothmes, de machtige Stier, die Syrië en 
Nubië veroverde en de negen stammen der boogschutters overwon. 
Maar hij droeg denzelfden naam en was een groot en dapper koning; 
Syrië boog voor hem, Nubië was zijn slaaf en hij zette zijn voet op den 
nek van de negen stammen der boogschutters. Als kind geleek hij op 
Harpocrates, den zoon van Isis, die geboren was in de moerassen van 
het noordelijke land. Hij was schoon als een God en had een gestalte
als Horus, de wreker van zijn vader. 
In alle mannelijke lichaamsoefeningen muntte hij uit; hij maakte jacht 
op het wild gedierte in de woestijn, zoowel ten noorden als ten zuiden 
van Memphis, hij vervolgde de leeuwen en herten, hij schoot met pijlen 
op    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
