zien de heer C. A. PEKELHARING, die aan 
hare verdere werkzaamheden een zeer actief deel heeft genomen. 
Besloten werd tot een herdruk van vier redevoeringen. De eerste is van 
ERASMUS (1467-1536). De groote humanist, schoon zelf geen 
medicus, heeft toch in eene oratie den lof der geneeskunst verkondigd. 
En, waarlijk, beter lofredenaar kon de geneeskunst moeilijk verlangen. 
Zoo uitbundig is zelfs hier en daar zijn loftuiting, dat men, gedachtig 
aan den schrijftrant van den auteur van den lof der zotheid, geneigd is 
zich nu en dan af te vragen, of niet meer zachte ironie dan 
welgemeende lof uit ERASMUS' woorden spreekt. Toch zal men bij 
doorlezing van dit weinig bekende geschrift van den geleerden 
Rotterdammer bespeuren, dat het hem met den lof, deze moge dan 
overdreven zijn, ernst is, daar hij niet nalaat de slechte 
geneeskunst-oefenaars te vermanen. Hoe weinig het oude stuk nog 
verouderd is, blijkt wel uit wat hij o.a. zegt: 
"De taak van den geneesheer vervulden de wetgevers, die slechts goed 
gebouwde personen met elkander lieten huwen, die maakten, dat men 
alleen volkomen gezonde minnen in dienst nam, die openbare baden en 
turnplaatsen instelden, wetten tegen de weelde maakten, door het doen 
verbouwen van huizen en het droogleggen van moerassen, epidemieën 
voorkwamen en er voor waakten, dat geen spijzen of dranken, die voor 
de gezondheid gevaar opleverden, verkocht werden."
Immers dit kon nu nog, helaas! goeddeels dienst doen als politieke 
wenschlijst voor een medicus. 
De tweede redevoering is van BOERHAAVE (1668-1738), en door 
hem gehouden ter gelegenheid, dat de curatoren der Leidsche 
hoogeschool hem, door eene traktementsverhooging, hadden 
weerhouden naar Groningen te gaan. Al had het particularisme dier 
dagen niets anders goeds uitgewerkt dan ons dit heldere en logische 
betoog omtrent de waarde der iatromechanica te bezorgen, dan 
mochten wij het nog dankbaar zijn. Als men BOERHAAVE's klare taal 
leest, die zijn gedachtengang zoo scherp weergeeft, waarin geen 
argument te weinig en nauwelijks een woord te veel is, dan begrijpt 
men den grooten invloed door BOERHAAVE als leermeester 
uitgeoefend. 
Versterkt wordt deze indruk door de volgende redevoering, die van 
GAUBIUS (1705-1780), wiens gezwollen welsprekendheid 
BOERHAAVE's eenvoudige duidelijkheid beter doet uitkomen. 
Evenwel, niet om, doch ondanks deze tegenstelling werd Gaubius' werk 
door ons gekozen. Immers ziet men af van de voor ons minder 
smakelijke rhetorische versierselen, dan geeft het betoog van 
GAUBIUS, op zichzelf voor dien tijd van groot gewicht, tevens een 
eigenaardig beeld van de snel wisselende geneeskundige opvattingen. 
Nog geen dertig jaar toch na BOERHAAVE's enthousiaste verdediging 
der iatromechanica komt, op zijne plaats en in zijn tegenwoordigheid, 
de door hem aangewezen leerling de waarde der scheikunde als 
wetenschap en in het bijzonder hare waarde voor de geneeskunst 
bepleiten. 
Als vierde in de rij der oraties komt die van DONDERS (1818-1889), 
over de harmonie in het dierlijke leven; de oratie, waarmede hij zijn 
loopbaan als hoogleeraar aanving. Een waardige evenknie van het stuk 
van BOERHAAVE, waarin met goed gekozen argumenten en in 
keurige taal de teleologie als wetenschap wordt aangevallen en betoogd 
wordt, dat het "waartoe" geen antwoord geven kan op de vraag naar het 
"waardoor", terwijl toch slechts deze laatste vraag voor den 
wetenschappelijken vooruitgang belang heeft.
Tusschen ERASMUS en BOERHAAVE komen de herdrukken van 
onderzoekingen van VAN LEEUWENHOEK en van 
SWAMMERDAM. Onafhankelijk van de hem klaarblijkelijk 
onbekende ontdekking der capillairen door MALPIGHI (1661), gaf 
LEEUWENHOEK (1632-1723) HARVEY's leer van den bloeds 
omloop een krachtdadigen steun door het, met behulp van zijn 
mikroskoop, geleverde bewijs dat: "De Arteriën en Venae 
gecontinueerde Bloedvaten zijn"; een bewijs, dat hij in gemoedelijke 
taal, doch met groote helderheid geeft. Met zóó groote helderheid, dat 
men verbaasd staat, dat de eenvoudige Delftenaar, als buitenstaander 
van de officiëele wetenschap, om geloofd te worden zich moest 
beroepen op het getuigenis o.a. van "d'Heer Mr. ANTONI HEINSIUS, 
Raad en Pensionaris dezer Stad, voor desen Extraordinaris Envoyé aan 
zijn Koninklijke Majesteit van Vrankrijk, en onlangs Commissaris van 
desen Staat aan het Hoff van zijn Koningl. Majesteit van Engeland." 
Het stuk van JAN SWAMMERDAM (1637-1680) geeft ten slotte een 
goed voorbeeld van diens experimenteertalent. Immers, zoowel zijn 
proef over de uitgesneden, doch in verbinding met de zenuw gelaten 
kikvorschspier, als die met het door lucht gevulde hart, kunnen ter 
demonstratie van dat talent dienen; ook al is de eerste, die doet zien dat 
bij den spiercontractie verwekkenden zenuwinvloed niets ponderabels 
van de zenuw naar de spier overgaat, bewijzender dan de tweede, die 
dienen moet om te betoogen, dat het spiervolume bij de contractie niet 
toe- doch afneemt. 
De commissie meende met deze keuze een geschikten aanvang te 
maken van eene publicatie van Nederlandsche klassieken en zij hoopt 
en vertrouwt, dat daarmede de stoot tot verdere analoge herdrukken 
gegeven zal zijn. 
Maar, zal zulk een herdruk nut hebben, dan dient, voor de meerderheid 
der Nederlandsche geneeskundigen, het Latijn door Nederlandsch 
vervangen te worden. En, zal de publicatie nut hebben    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
