haast niet. Elk eilander heeft 
recht op een lapje grond, waar hijzelf zich een woning op bouwt tegen 
den tijd, dat hij aan een huwelijk begint te denken, dus tusschen twintig 
en vijf-en-twintig jaar. Buiten de turfplaggen en de brokken bazalt, die 
ze ter plaatse vinden, gebruiken ze wat hout en metaal, dat ze 
inwisselen tegen wol, visch en vogels. Ieder heeft een veldje, een stuk 
heide en een portie veen.
Daar zij nog weinig begrip van geld hebben, en een zeker wantrouwen 
koesteren tegen metaal zoowel als tegen papier, hebben ze allerlei 
dingen, die als standaard en waardemeter dienst doen. De vadmel, de 
eigengeweven wollen stof, is een zeker gewicht aan visch waard en een 
zekere hoeveelheid veêren of eieren. De raven golden ook als 
munteenheid, want om de groote schade, die ze deden aan de kudden 
en de nuttige vogels werden premies uitgeloofd voor wie ze doodden, 
en een bek van een raaf vertegenwoordigde een zekere marktwaarde. Er 
is mij verteld, dat al sinds langen tijd de toegang tot de danszaal met 
dien zonderlingen prijs werd gekocht. En Dr. Labonne schrijft, dat 
ieder visscher vóór de invoering der geweren gehouden was, op den 
dag van Sint Olaus twee ravenbekken in te leveren bij de rechtbank, of 
een boete moest betalen, die als de ravenboete bekend was. 
Er is niet veel gelegenheid tot ontspanning. De Zondag, als de 
protestantsche strengheid alle werk verbiedt, is de dag, waarop ze zich 
het meest vervelen; ze loopen dan met zwaaiende armen langs de 
wegjes, die de huisjes en de tuintjes van elkaar scheiden. Of wel aan het 
strand gezeten, kijken ze in de verte onder het toeziend oog van een 
dikbuikigen politieagent. 
Toch zoekt de jeugd afleiding. In de booten gaat men met tien, zestien 
of twintig man uitstapjes maken in den omtrek. Des avonds komen de 
jongelui samen om te dansen in een zaal, die toebehoort aan den heer 
Restorf, bakker en banketbakker. 
De vrouwen, die nog al klein en stevig gebouwd zijn, dragen een 
kleedje van vadmel, een soort van flanel, door haar zelven geweven en 
hebben of een gebreiden doek om het hoofd of een strooien hoed op, 
waarvan de bol door een groen of bruin lint is omgeven. De mannen 
dragen een buis met metalen knoopen, een vadmelbroek, sandalen van 
zeehondenleêr of schapevel, en hun hoofddeksel is moeilijk te 
beschrijven; ieder draagt waar hij trek in heeft en plooit zijn hoed nu 
eens tot colbak of politiemuts, dan weer tot de hooge pet van een 
diligence-koetsier, tot een phrygische muts of een napolitaansche pet. 
De geheele bevolking, die blond is met een kleurig gelaat, is daar 
bijeen in de donkere, kleine balzaal. Zij dansen of eigenlijk zij draaien
in het rond. Geen orkest, zelfs geen orgel of accordeon. Mannen en 
vrouwen houden elkaar bij de hand onder het zingen van oude 
traditioneele sagen, waar helden en goden in worden gevierd. De 
Vikingers worden in Walhalla door de Walküren onthaald op het 
vleesch van het wilde zwijn Skrimmer. Als de melodie treurig is, 
dansen ze langzaam, en als de muziek vroolijk is bij een minnelied of 
een zegezang, draven ze hard en trekken elkander mee. Het lijkt meer 
op een plechtigen dienst, die met grooten ernst wordt vervuld, dan op 
een groep jongelui, die zich amuseert. 
Bij twee gelegenheden toonen de Faröers veel levenskracht en geven 
blijk van dapperheid en energie. Maar dan geldt het ook hun 
levensonderhoud. 
Hun oudvaderlijk instinct komt aan den dag, als ze naar de Fuglebjerg 
of Vogelbergen gaan. 
Om de steile rotsen te beklimmen, maken de nestenzoekers gebruik van 
touwen, die in haken uitloopen of in lussen, waaraan ze zich van terras 
tot terras slingeren; ze gaan dan naar de diepe grotten, waar de vogels 
zich verschuilen, om de eieren in te zamelen en het dons. Het is een 
gevaarlijk werk, en men loopt er voortdurend gevaar bij, armen en 
beenen te breken. 
Doch vooral bij de groote vangst van dolfijnen doet zich de bewoner 
der Faröer voor als in zijn element; zijn uitbundige vroolijkheid vormt 
dan een sterke tegenstelling met zijn gewone kalmte. De jacht op die 
dolfijnen vereischt misschien minder vlugheid en behendigheid, maar 
zij vordert nog meer kracht en evenveel koelbloedigheid als de 
vogelvangst. 
Gewoonlijk tusschen Juni en September verschijnen in de wateren der 
Faröer troepen dolfijnen, die voortdurend worden bewaakt door 
mannen, op post staande op de hoogste rotsen. 
Die groote dieren zwemmen tegen den wind in, en in schoolen van wel 
twee- drie- of vierhonderd, waarbij ze geleid worden door de oudste en 
ervarenste mannetjes.
Groote brandstapels van hoopen turf, oude vischgraten en de 
olieachtige veêren der stormvogels worden aangestoken op den top der 
rotsen, opdat de bewoners van de eilanden zullen weten, dat de 
schoolen dolfijnen in de wateren der eilanden zijn aangekomen. 
Allen leefden al een heelen tijd in afwachting    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
