eene vrouw goot eene zekere hoeveelheid water op de 
gekauwde balletjes, die reeds door den invloed van het speeksel 
begonnen te gisten, en roerde vervolgens het vocht met hare handen om. 
De tweede, voorzien van een pakje vezels van zekere plant, 
verwijderde zorgvuldig uit den schotel alle stukjes van den wortel, die 
niet waren opgelost; terwijl de derde eindelijk den afschuwelijken 
drank in den beker van gesneden kokoshout schonk. Een inlander, die 
nabij het opperhoofd stond, riep daarop, naar rangorde, de namen van 
de aanwezigen af; hij wiens naam genoemd werd, klapte driemaal in de
handen en ledigde met één teug den beker, die hem werd ter hand 
gesteld. 
Na afloop van deze ceremonie ging men naar buiten en werd een 
aanvang gemaakt met het toilet van de bruid, terwijl jongelieden op 
uitgeholde stukken boomstam, bij wijze van trommels, sloegen, of op 
pansfluiten en schelpen bliezen. Jonge meisjes ontrolden een lang stuk 
witte tapa, met sandelhout welriekend gemaakt, en wikkelden de bruid 
daarin; het boveneinde van de tapa ontplooide zich als eene soort van 
breede kraag rondom den hals; terwijl het ondereinde een langen sleep 
vormde. Een halssnoer van cachelot-tanden--de oude munt van het 
land--en eene kroon van bloemen voltooiden dit zonderlinge 
bruidstoilet. 
Daar ik de bruid misschien met wat al te veel aandacht bekeek, trad de 
bruidegom, dien ik tot dusverre nog niet opgemerkt had en wiens 
kostuum in niets van dat der andere krijgslieden verschilde, op mij toe 
en zag mij met alles behalve vriendelijke blikken aan. Ook uit andere 
teekenen maakte ik op, dat men vond dat mijn bezoek nu lang genoeg 
geduurd had. Ik wilde niet wachten tot men mij de deur uit zou zetten, 
en ging dus heen; maar niet dan nadat ik de jonggehuwden zich aan 
elkander had zien verbinden, en wel door het te zamen eten, zonder 
mes of vork, van een gebraden speenvarkentje: een prozaïsch symbool 
van de gemeenschap van goederen. Dit gebruik is nog een overblijfsel 
uit den ouden heidenschen tijd: trouwens, het ruwe fetichisme van 
weleer is wel geweken voor een zekeren uiterlijken schijn van 
beschaving, maar zonder dat in het wezen der zaak veel veranderd is. 
De eilanders heeten Christenen en behooren tot de katholieke kerk of 
tot een der protestantsche genootschappen; maar noch in het eene noch 
in het andere geval is hun Christendom veel meer dan een vorm. 
Het dorp verlatende, stond ik stil op eene hoogte, en tusschen het 
schrale gebladerte van de ijzerboomen rondom mij, ontdekte ik de 
prachtige vallei van Rewa, door eene groote rivier besproeid. Deze 
aanblik verheugde mij boven mate: sedert de twee jaren van mijn 
verblijf in de eilandenwereld van Oceanië, zag ik voor het eerst eene 
werkelijke rivier, stroomende door de vlakte. 
Zonder aarzelen besloot ik, rechtstreeks van den berg naar de vallei van 
Rewa af te dalen. Dit afdalen is in deze streken dikwijls zeer moeilijk, 
vooral wanneer het geregend heeft en de dunne laag teelaarde daardoor
is losgewoeld, welke de granietmassa der bergen bedekt: de struiken, 
die de reiziger bij het op- en afdalen niet missen kan, laten dan 
aanstonds of althans zeer licht los:--en wee dengene, die er zich aan 
vastklemt! De stevige twijg buigt onder uw greep, maar de wortel biedt 
geen weerstand; de kleiachtige aarde brokkelt af onder den voet, en 
men rolt onweerstaanbaar, hortend en stootend, naar beneden. Deze 
wijze van afdaling had ditmaal gelukkig voor mij geene andere 
gevolgen, dan dat mijn jachtbuis aan flarden werd gescheurd en mijne 
witte pantalon zwart gekleurd. Doch ook dit was onaangenaam: ook op 
de Fidji-eilanden maken de kleeren den man, en vooral tegenover 
inlanders is het kostuum niet onverschillig. 
Om de rivier te bereiken, die nog verre was, moest ik, eenmaal in de 
vallei aangeland, de bedding volgen van eene kreek, die midden door 
het bosch liep en telkens de schilderachtigste gezichten aanbood. Nu 
eens was het als wandelde ik door een prachtig park met grasperken en 
boomgroepen; dan weder bevond ik mij te midden van fantastisch 
gevormde rotsen en hooge muren van bazalt. Maar nergens eene 
levende ziel: het wanluidend geschreeuw der papegaaien en het luid 
gepiep van groote krekels, ziedaar het eenige geluid dat de plechtige 
stilte verbrak. Van tijd tot tijd kwam daarbij het wonderlijk geluid van 
eene soort van duif, dat zoo sprekend op het blaffen van een hond 
gelijkt, dat ik mij dikwijls daarin heb vergist. Telkens verbeeldde ik mij, 
in de nabijheid te zijn van eene tusschen het groen verscholen hut, en 
greep ik mijn stok om mij tegen den hond te verdedigen. Naderbij 
gekomen, zag ik niets anders dan den zonderlingen vogel, die haastig 
wegvloog. 
Toen ik eindelijk de boorden van de Rewa bereikte, zag ik mij, tot 
mijne groote verbazing, eensklaps uit de wildernis overgeplaatst in het 
hart onzer industrieele beschaving. Voor mij lagen de uitgestrekte 
suikerplantages van de Colonial    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.