anders geweest. 
Zoo is het een feit, dat het Keltisch op Keltischen bodem door het 
Vulgairlatijn als het ware is opgezogen, en dat het slechts een niet 
noemenswaardig aantal woorden in het Fransch heeft achtergelaten. 
Teekenend is het ook, dat de Slaven, die in den loop der eeuwen in zoo 
grooten getale zich in Griekenland gevestigd, en vooral in den 
Peloponnesus zich zoo sterk met de Grieken vermengd hebben, wèl een 
grooten somatischen invloed op de Grieksche natie vermochten uit te 
oefenen, maar in het Nieuw-Grieksch nauwelijks enkele sporen van 
hun aanwezigheid konden achterlaten. 
3. De volkeren, die opdrongen uit het Noorden en Oosten, steeds door 
weer andere stamgenooten gevolgd, waren de Germanen, 
vertegenwoordigers van het Teutonische ras. Wij kunnen hun sporen 
volgen links van den Rijn in de zuidelijke gewesten, en verder in 
Gelderland, Overijssel, Drente, het Gooi, wanneer wij letten op de 
grove Germaansche cylinderurnen, die onder Romeinschen invloed 
steeds meer verwantschap beginnen te vertoonen met de La 
Tène-kultuur. 
Wij kunnen hier drie stammen onderscheiden: de Friezen, Saksers (of 
Sassen) en Franken. 
De Friezen wonen thans vrij onvermengd hoofdzakelijk nog slechts in
Friesland met uitzondering van het Bilt, een bedijking in den mond der 
vroegere Middelzee, door Hollandsche kolonisten bevolkt, en verder 
van Ooststellingwerf en Weststellingwerf. Ook Schiermonnikoog en 
Terschelling wordt nog door Friezen bewoond. Maar eertijds reikte hun 
gebied van de Dollard tot het Zwin, een voormaligen zeeboezem in 
Zeeuwsch-Vlaanderen. Hun gebied vormde een lang uitgerekte, smalle 
kleistreek, een kustzoom, zonder geografisch middelpunt: en zoo 
verklaart men hunne spoedige vermenging en staatkundige 
versnippering. Friesch leven en Friesche volksaard heerschte dus in de 
provincies Groningen en Friesland, in het Westen van Drente, 
Overijssel en Utrecht, in Holland met uitzondering van Kennemerland, 
waar de Kannenefaten woonden, in Zeeland en het Vrije van Brugge. 
Sporen van Friesche zeden en taal vindt men nog in ruime mate in 
Holland, met name bij de landbouwers op de geestgronden. Vgl. Dr. H. 
Blink, Nederland en zijn bewoners (Amsterdam 1892) III, bl. 143 vlg. 
Het begin van den inval der Saksers in ons land kan op grond van 
archaeologische gegevens gesteld worden op korten tijd na het begin 
onzer jaartelling: tal van resten van vaatwerk, die een Saksisch karakter 
vertoonen, zijn gevonden in Twente en Drente, en ook sporadisch 
verder westwaarts. Deze stammen nu, die na Caesar's tijd ons land van 
uit het Oosten zijn binnengedrongen, blond en kortschedelig, mogen 
wellicht niet als zuivere Teutonen (Germanen) worden beschouwd; 
maar door de Romeinen werden zij steeds bij de Germanen gerekend. 
Aan hun verwantschap met den beslist-Saksischen stam, die omstreeks 
de IVe of Ve eeuw binnendrong, is wel niet te twijfelen. Maar Dr. 
Holwerda noemt ze terecht "proto-Saksers". Zij vestigden zich in de 
oostelijke streken van Nederland, begrensd door den IJssel, doch 
drongen verder op. 
Hoe sterk de Saksers--in hun geheel genomen--zich over Nederland 
verspreid hebben, toont o.a. het Saksische vaatwerk, dat men in Drente, 
Friesland, Overijssel, Gelderland en Limburg vindt. Het zuiverst wordt 
wel het Saksisch gesproken in de Graafschap, in Salland en Twente. In 
Twente vindt men ook het sterkst-uitgesproken Saksische karaktertype; 
en ook daar juist heeft de weefkunst, een Saksische huisindustrie, zich 
tot grootindustrie ontwikkeld. Saksische mengbevolking, mengkultuur
en mengdialekten vindt men in Limburg, Gelderland, Holland, 
Overijssel en elders. 
Overheerschte aan den IJssel het Saksische element, aan den Rijn had 
het Frankische de bovenhand. Raadselachtig is deze stam, in zoover 
wèl het bestaan van een Frankisch volk vaststaat, dat zich over een 
groot deel van West-Europa heeft uitgebreid; maar zijn herkomst ligt in 
het duister. Omstreeks 300 na Christus vielen zij in het land der 
Batavers, het eiland tusschen Maas en Rijn. Deze, de 
vertegenwoordigers van een ouderen Frankischen stam, immers 
volgens Tacitus verwant met de Chatten, waren het eerst met de 
Romeinen in aanraking gekomen: reden, waarom zij, hoezeer ook ten 
onrechte, als de oorspronkelijke bewoners van Nederland werden 
beschouwd. 
De Franken woonden in het begin hoofdzakelijk in Salland. In de IVe 
eeuw nestelden zij zich in Toxandrië om naderhand verder door te 
dringen naar het zuiden. De Frankische grens in België vormt ook de 
zuidelijke grens van het Nederlandsche taalgebied. Zij is nauwkeurig 
vastgesteld door Prof. G. Kurth, La frontière linguistique en Belgique 
et dans le Nord de la France (Bruxelles 1898). Ongeveer volgt zij de 
groote Romeinsche heirbaan van Boulogne over Castellum 
Menapiorum (Cassel, in Fransch-Vlaanderen), Tornacum (Doornik) en 
Aduatica Tungrorum (Tongeren) naar Keulen. 
Nakomelingen van den Frankischen stam vindt men heden ten dage 
hoofdzakelijk in Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Zuid- en Noord- 
Brabant, Belgisch en Nederlandsch Limburg, in het zuidelijk gedeelte 
van Gelderland, Lijmers, Betuwe, Land van Maas en Waal, 
Tielerwaard, Bommelerwaard en het Rijk van Nijmegen, in de 
Alblasserwaard en de Vijf Heerenlanden (prov. Zuid-Holland) en in het 
grootste gedeelte van Utrecht. In Zuid-Limburg wonen de 
afstammelingen der Ripuarische Franken: de Usipeten, Tenkteren, 
Brukteren, Sunucers en Eburonen, die vanaf de IVe eeuw    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.