rekenen,
is hoogst onzeker. In alle geval behoort hij tot het Alpine ras. Hij 
vertegenwoordigt de zoogen. "Klokkebeker-kultuur", die over een 
groot deel van Europa is verspreid geweest: men ontmoet deze Alpinen 
in een gedeelte van de provincie Utrecht, in Drente, Twente en op de 
Veluwe. Den naam ontleent deze kultuur aan een eigenaardig vaatwerk, 
geelbruin van tint en uit de hand gevormd, terwijl het vaasprofiel 
klokkevormig gebogen en eigenaardig versierd is. Naast steenen vindt 
men ook bronzen werktuigen en voorwerpen ter versiering, b.v. 
bronzen ringen. 
Deze urnen zijn slechts ten deele brandurnen. Want de dragers der 
klokkebekerkultuur hebben ook hun dooden begraven en wel onder vrij 
hooge opgeworpen heuvels. Bij het onderzoeken van zulke grafheuvels 
op de Veluwe bleek het, dat wat een aardheuvel leek, niets anders was 
dan een ineengestorte massa vergaan hout en zand, afkomstig van een 
koepelvormigen bouw uit houten balken, met zand of heideplaggen 
overdekt. Nu is het de verdienste van Dr. Holwerda, gewezen te hebben 
op de analogie van deze grafheuvels met de prachtige koepelgraven van 
Mykene; hiervoor verwijzen wij naar een Gids-artikel van zijn hand 
(1912 Jan.), waar hij o.m. deze overeenkomst op populaire en 
overzichtelijke wijze behandelt. 
Een ander volk, ook behoorende tot het rondhoofdige Alpine ras, waren 
de Galliërs, die omstreeks 300 v. Chr. in onze zuidelijke provinciën de 
zoogen. "Hallstatt-kultuur" brachten. Op hen is de naam "Kelten" zeker 
meer toepasselijk. De eigenaardige urn dezer beschavingsperiode 
vertoont een min of meer bollen buik, terwijl de rand daarin zeer 
geleidelijk overgaat òf er scherp op staat en uitbuigt. De ornamentlijnen 
zijn meestal zigzagvormig. Zulke urnen vond men in Noord-België, in 
het zuiden van Brabant en in Noord-Limburg (b.v. te Wellerlooi, Oyen 
en Afferden). Enkele exemplaren vond men ook op de Veluwe. Zoo 
vormt dan b.v. Hoog Soeren de noordelijkste schakel van een keten, die 
wij door Nederland, België, Duitschland (Rijnland en Würtemberg) tot 
in Italië kunnen volgen. Naar men aanneemt heeft de vroeg-Italische 
bevolking omstreeks de VIIIe eeuw v. Chr. deze beschaving 
geformeerd; de vormen der Hallstatt-urn in gebakken aarde, zoo sterk 
herinnerend aan de metaaltechniek, hebben zij inderdaad van een
metalen urnvorm afgeleid. 
Nu blijkt echter uit de opgravingen, dat deze beschaving in ons land 
eerst in de laatste eeuwen vóór en in de eerste eeuwen na Christus valt 
te dateeren. Hieruit mag men het besluit trekken, dat de 
Hallstatt-kultuur, die in het Zuiden van Midden-Europa en in Frankrijk 
betrekkelijk spoedig door de zoogen. "La Tène-kultuur" is vervangen, 
in onze streken, hoewel in armelijker vorm, is blijven voortbestaan. Wij 
hebben hier te doen met late afstammelingen van het Alpine ras. 
De vindplaatsen der urnen stemmen overeen met de geschiedkundige 
gegevens. De Grieksche geschiedschrijver Dio Cassius, die Rome's 
historie heeft te boek gesteld, verhaalt, dat de Kelten oudtijds de beide 
oevers van den Rijn bewoond hebben en zelfs ook daar gevestigd 
waren, waar de stroom, Gallië ter linker zijde latend, in den Oceaan valt; 
terwijl Julius Caesar meedeelt, dat de Keltische Menapiërs kort vóór 
zijn komst in deze streken den rechter Rijnoever bewoonden. 
Ook de plaatsnamen kunnen ons eenigermate van dienst zijn, om het 
verbreidingsgebied der Kelten in ons land te bepalen. Te geschikter 
plaatse zal ik de Nederlandsche plaatsnamen uitvoeriger bespreken; 
hier volgen dus slechts enkele namen als criteria. 
Evenals de Duitsche plaatsjes Remagen, Dormagen e.a. verraadt 
Noviomagus zijn Keltische herkomst. Misschien is deze plaats identiek 
met Batavodurion: "fort der Bataven", terwijl anderen deze plaats voor 
Wijk-bij-Duurstede, weer anderen voor Batenburg houden. Arenacum 
is vermoedelijk Arnhem. De Bataafsche burcht van den Keltischen 
handelsgod Lug, n.l. Lugdunum Batavorum, draagt een Keltischen 
naam, die misschien nog in Loosduinen voortleeft. Zuidelijk hebben 
wij verder Coriovallum, op de heirbaan van Maastricht naar Keulen, 
thans de stad Heerlen; en wat veel zegt, de namen onzer drie groote 
rivieren: Rijn, Maas en Schelde zijn beslist Keltisch. Ten onrechte heeft 
men ook de Waal voor Keltisch willen verslijten; deze benaming 
vertoont Germaansch karakter, verwant als zij is met het 
Angelsaksische wôh "krom" en het Gotische wâhs in unwâhs 
"onberispelijk". Zie de verhandeling van Prof. H. Kern in het 
Tijdschrift van het Koninkl. Nederl. Aardrijksk. Genootschap, 2de serie
XXI, bl. 773 vlg. 
Verder heeft onze taal, of liever het Germaansch, een niet 
onbelangrijke hoeveelheid taalgoed van de Kelten overgenomen, die ik 
in het Vierde Hoofdstuk bij de behandeling van het taaleigen zal 
bespreken. Laat ik hier slechts wijzen op zeer gebruikelijke woorden 
als volk, duin, rijk, ambacht, misschien havik. Deze leenwoorden zijn 
daarom zoo van belang, dewijl zij min of meer als maatstaf kunnen 
gelden voor het overnemen van algemeene kultuur. Wij mogen dus 
besluiten, dat ook heel wat kultuurgoed of althans elementaire 
beschavingsbestanddeelen zijn overgenomen en uitgewisseld, waarvan 
de bouwtrant der boerenwoningen in bepaalde streken o.m. getuigt. 
Maar verder blijkt hieruit, dat de Keltische beschaving niet 
minderwaardig was vergeleken bij de Germaansche; integendeel! Waar 
een groote kultuurkloof gaapte, zijn de verhoudingen    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.