Majoor Frans | Page 2

Anna Louisa Geertruida Bosboom-Toussaint

vatte, dat het eene "exploisie" was van deurwaarderszaken. Zeker is het,
dat zij wachten bleef op de tachtig cents port, die het pakket kostte, of
zij vreesde er een bankroetje aan te lijden. Geprikkeld door dat blijven,
door dat zekere indringende en onbescheidene in hare houding, dat
zoowel van wantrouwen als van nieuwsgierigheid getuigde, hoewel er
eenige meewarigheid in gemengd was, wees ik haar de deur met een
gebaar, dat een acteur in eene wanhoopscène zou benijd hebben en dat
ik alleen aan de inspiratie van 't oogenblik dankte; ook bleek dit
afdoende. In een wip was ze weg, en ik wierp de deur op slot, zonder
recht te weten wat ik deed of waarom, alleen gedreven door een
onbestemd verlangen om alleen, om ongestoord te zijn en mij te
overtuigen, dat de mededeeling, die mij als een sprookje uit de
Duizend-en-eene nacht in de ooren klonk, geen mystificatie was.
En werkelijk, toen ik de stukken met meer bedaardheid overlas, werd
het ongeloofelijke mij tot ontwijfelbare zekerheid; maar in plaats dat
die zekerheid mij rust en blijdschap gaf, werd ik bestormd door eene
warreling van gedachten en gewaarwordingen, die onbeschrijfelijk is.
Ik werd heen en weer geslingerd door duizenderlei strijdige plannen en
voornemens, die ik als in een oogwenk vatte, en weer varen liet; ik wist
den draad mijner denkbeelden niet meer te volgen of vast te houden.
Mijn hart begon te kloppen of het zou bersten; ik kreeg een aandoening
in de keel of ik geworgd werd, en een duldelooze hoofdpijn was het
eerste profijt dat die toekomstige fortuin mij aanbracht! Zoo kon het
niet blijven; ik rukte mijn das los, improviseerde een stortbad met
behulp van mijn lampetkan, liep de kamer rond met driftige,
ongeregelde voetstappen, dronk om de vijf minuten een glas water en
begon eindelijk zoo ver te bekomen, dat ik om de thee schelde, die de
juffrouw per extra-ordinaire zelve bracht, de zaak van het porto met
haar afdeed en haar op de vraag: "of mijnheer nu wat beter was,"
geruststelde met de verzekering, dat een plotseling doodsbericht van

eene verwante mij wat sterk had aangegrepen. Hoe zij de mededeeling
opnam en wat zij er verder bij dacht, laat ik daar; zij vertrok, zichtbaar
verlicht en al vast gerustgesteld omtrent de kamerhuur, die met primo
April moet worden voldaan. Ik wist, dat ik mijn aplomb tegenover haar
had hervat, maar ik vraag u mijnheer de scepticus, is het geen teeken
dat het geld uit den booze is, als het een fatsoenlijk jongmensch, die
zijne gezonde hersens heeft en niet aan de kwaal van gouddorst placht
te lijden, in zulk eene verwarring brengt, dat hij zich zelf moet afvragen,
of hij niet door eene plotselinge razernij werd aangetast? Denkelijk zult
gij antwoorden, dat de schuld bij mij ligt en dat een ander, gij zelf bij
voorbeeld, de zaak vrij wat kalmer zou hebben opgenomen. Ik stem dit
vooruit toe; ik ben geen stoïcijn en heb zelfs nooit getracht er de
houding van aan te nemen, en, zie je Willem, ik zat juist bij mij zelven
te overleggen wat ik toch beginnen zou om de jammerlijke positie die
mij in de maatschappij ten deel was gevallen, eenigszins te verbeteren,
en ik vond niets--niets dan dit eene: mij met mijn oom den minister te
verzoenen, om door hem bij 't een of ander gezantschap als attaché
ingeschoven te worden. Schrale uitkomst (zelfs indien zij verkregen
werd), en die mij zoo iets als een laagheid zou kosten, want Zijne
Excellentie had mij zijn huis verboden, omdat ik artikels geschreven
had in een oppositieblad! Ik zat mij de nagels stomp te bijten van
ergernis, dat ik niet zoo lang had kunnen studeeren om dr. of mr. voor
mijn naam te zetten, twee letters bij wier gemis alles wat voor anderen
open staat, door eene onverzettelijke barrière is afgesloten voor mij! Op
mijn leeftijd (ik ben in 't noodlottige laatste jaar van de twintig) op mijn
leeftijd is er geen reetje meer, waar ik door kan sluipen om carrière te
maken. En nù--terwijl ik mij suf zat te peinzen op al die "terug's" die ik
op vingers kon narekenen, komt daar op eens de tijding, dat ik
grondeigenaar ben geworden, dat ik "bosschen en beemden, duinen en
heidegronden" in bezit mag nemen--dan vraag ik u, kloeke, kalme,
onwrikbare wetgeleerde, of dat niet meer dan genoeg is om een gewoon
sterveling, zooals ik, zijn evenwicht te doen verliezen, en in eene
vervoering te brengen waarover gij voorzeker het hoofd schudt. Kom
dan maar gauw zelfs om mij te beknorren en met mij te praten; dat zal
mij zeker tot kalmte brengen, en te eer, daar er een punt is, waarover ik
u raadplegen moet, eer ik de erfenis definitief aanvaard; want gij moet
weten, er is een maar bij mijne plotselinge fortuin, een
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 175
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.