vatte, dat het eene "exploisie" was van deurwaarderszaken. Zeker is het, 
dat zij wachten bleef op de tachtig cents port, die het pakket kostte, of 
zij vreesde er een bankroetje aan te lijden. Geprikkeld door dat blijven, 
door dat zekere indringende en onbescheidene in hare houding, dat 
zoowel van wantrouwen als van nieuwsgierigheid getuigde, hoewel er 
eenige meewarigheid in gemengd was, wees ik haar de deur met een 
gebaar, dat een acteur in eene wanhoopscène zou benijd hebben en dat 
ik alleen aan de inspiratie van 't oogenblik dankte; ook bleek dit 
afdoende. In een wip was ze weg, en ik wierp de deur op slot, zonder 
recht te weten wat ik deed of waarom, alleen gedreven door een 
onbestemd verlangen om alleen, om ongestoord te zijn en mij te 
overtuigen, dat de mededeeling, die mij als een sprookje uit de 
Duizend-en-eene nacht in de ooren klonk, geen mystificatie was. 
En werkelijk, toen ik de stukken met meer bedaardheid overlas, werd 
het ongeloofelijke mij tot ontwijfelbare zekerheid; maar in plaats dat 
die zekerheid mij rust en blijdschap gaf, werd ik bestormd door eene 
warreling van gedachten en gewaarwordingen, die onbeschrijfelijk is. 
Ik werd heen en weer geslingerd door duizenderlei strijdige plannen en 
voornemens, die ik als in een oogwenk vatte, en weer varen liet; ik wist 
den draad mijner denkbeelden niet meer te volgen of vast te houden. 
Mijn hart begon te kloppen of het zou bersten; ik kreeg een aandoening 
in de keel of ik geworgd werd, en een duldelooze hoofdpijn was het 
eerste profijt dat die toekomstige fortuin mij aanbracht! Zoo kon het 
niet blijven; ik rukte mijn das los, improviseerde een stortbad met 
behulp van mijn lampetkan, liep de kamer rond met driftige, 
ongeregelde voetstappen, dronk om de vijf minuten een glas water en 
begon eindelijk zoo ver te bekomen, dat ik om de thee schelde, die de 
juffrouw per extra-ordinaire zelve bracht, de zaak van het porto met 
haar afdeed en haar op de vraag: "of mijnheer nu wat beter was," 
geruststelde met de verzekering, dat een plotseling doodsbericht van
eene verwante mij wat sterk had aangegrepen. Hoe zij de mededeeling 
opnam en wat zij er verder bij dacht, laat ik daar; zij vertrok, zichtbaar 
verlicht en al vast gerustgesteld omtrent de kamerhuur, die met primo 
April moet worden voldaan. Ik wist, dat ik mijn aplomb tegenover haar 
had hervat, maar ik vraag u mijnheer de scepticus, is het geen teeken 
dat het geld uit den booze is, als het een fatsoenlijk jongmensch, die 
zijne gezonde hersens heeft en niet aan de kwaal van gouddorst placht 
te lijden, in zulk eene verwarring brengt, dat hij zich zelf moet afvragen, 
of hij niet door eene plotselinge razernij werd aangetast? Denkelijk zult 
gij antwoorden, dat de schuld bij mij ligt en dat een ander, gij zelf bij 
voorbeeld, de zaak vrij wat kalmer zou hebben opgenomen. Ik stem dit 
vooruit toe; ik ben geen stoïcijn en heb zelfs nooit getracht er de 
houding van aan te nemen, en, zie je Willem, ik zat juist bij mij zelven 
te overleggen wat ik toch beginnen zou om de jammerlijke positie die 
mij in de maatschappij ten deel was gevallen, eenigszins te verbeteren, 
en ik vond niets--niets dan dit eene: mij met mijn oom den minister te 
verzoenen, om door hem bij 't een of ander gezantschap als attaché 
ingeschoven te worden. Schrale uitkomst (zelfs indien zij verkregen 
werd), en die mij zoo iets als een laagheid zou kosten, want Zijne 
Excellentie had mij zijn huis verboden, omdat ik artikels geschreven 
had in een oppositieblad! Ik zat mij de nagels stomp te bijten van 
ergernis, dat ik niet zoo lang had kunnen studeeren om dr. of mr. voor 
mijn naam te zetten, twee letters bij wier gemis alles wat voor anderen 
open staat, door eene onverzettelijke barrière is afgesloten voor mij! Op 
mijn leeftijd (ik ben in 't noodlottige laatste jaar van de twintig) op mijn 
leeftijd is er geen reetje meer, waar ik door kan sluipen om carrière te 
maken. En nù--terwijl ik mij suf zat te peinzen op al die "terug's" die ik 
op vingers kon narekenen, komt daar op eens de tijding, dat ik 
grondeigenaar ben geworden, dat ik "bosschen en beemden, duinen en 
heidegronden" in bezit mag nemen--dan vraag ik u, kloeke, kalme, 
onwrikbare wetgeleerde, of dat niet meer dan genoeg is om een gewoon 
sterveling, zooals ik, zijn evenwicht te doen verliezen, en in eene 
vervoering te brengen waarover gij voorzeker het hoofd schudt. Kom 
dan maar gauw zelfs om mij te beknorren en met mij te praten; dat zal 
mij zeker tot kalmte brengen, en te eer, daar er een punt is, waarover ik 
u raadplegen moet, eer ik de erfenis definitief aanvaard; want gij moet 
weten, er is een maar bij mijne plotselinge fortuin, een    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
