Lente 
 
The Project Gutenberg EBook of Lente, by Cyriel Buysse This eBook 
is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no 
restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it 
under the terms of the Project Gutenberg License included with this 
eBook or online at www.gutenberg.org 
Title: Lente 
Author: Cyriel Buysse 
Release Date: March 29, 2006 [EBook #18069] 
Language: Dutch 
Character set encoding: ISO-8859-1 
*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK LENTE *** 
 
Produced by Johan Boelaert 
 
LENTE 
Cyriel Buysse 
1907 
 
INHOUD.
LENTE. 
OBSESSIES. I. Het bezoek van engel Gabriel op aarde. II. Het hondje. 
III. Het slecht vijffrankstuk. IV. "Den Binder". V. Restitutie. VI. De 
Stier. VII. Berouw. VIII. Peetje Pruis. IX. Van toekomst en verleden. 
 
LENTE 
Tante Zeunia lag op sterven... 
Belzemien en Standje waren haar in der haast nog eens gaan bezoeken 
en hadden haar zeer zwak gevonden. Zij had geen adem meer en haar 
beenen waren dik gezwollen van het water. Alleen de geest bleef 
tamelijk helder. Tante maakte zich geen illuzies over haar toestand. 
--'t Es uit mee mij," had ze zuchtend-hoofdschuddend gekreund. En 
nog eens had ze gevraagd naar Leontientje, klagend dat zij 't kind in 
zooveel jaren niet gezien had, vreezend dat ze sterven zou, zonder haar 
nog eens te zien. 
--Willen w' heur schrijven dat ze komt, Tante?" had Belzemien 
voorgesteld, steeds bezorgd, de stervenszieke, rijke erftante in al haar 
grillen te voldoen. 
--Ha... ge zoedt meschien keune probeeren," had Tante gezucht. 
En Belzemien, en ook Standje, hadden beloofd dat zij nog dienzelfden 
avond zouden schrijven. 
Leontientje was Tante Zeunia's eenig achternichtje. Haar moeder, te 
Parijs met een Vlaming getrouwd en aldaar overleden, was Belzemien's, 
en Standje's zuster. Ook zij hadden het kind sinds lange jaren niet 
teruggezien. Zij was voor 't laatst bij hen gekomen tijdens haar Eerste 
Communie, die zij op 't geboortedorpje had gedaan, een jaar of tien 
geleden. Heel kort daarop was haar moeder gestorven, en de 
familie-relaties, door tijd en afstand toch al zeer verzwakt, hadden 
daarmee zoo goed als opgehouden.
Belzemien en Standje drukten stil-troostend, zonder overtuiging, 
Tante's slappe, als een rond kussentje glimmend=gezwollen hand en 
verlieten, door de non-verpleegster tot aan de voordeur vergezeld, het 
somber en bedompt klein-renteniershuisje, waar Tante, sinds zij haar 
boerderij verliet, de laatste dertig jaren van haar leven suf-eentonig met 
een dienstmeid had gesleten. Zij ademden weer vrijer toen zij buiten 
waren en spoedden zich huiswaarts. 
--Wat dijnkt er ou van?" vroeg Standje. 
--Dat 't uit es, al uren uit," antwoordde Belzemien. 
--Joa moar, aangoande Leontientsje, wil ik zeggen?" meende Standje. 
--Ooo!..." zei Belzemien eensklaps zeer gewichtig. "Ha... we zille wij 
moete schrijven, e-woar?" 
Beiden liepen een poosje zwijgend door de stille dorpstraat, ieder 
verdiept in zijn eigen gedachten. Er drukte een vage, onuitgesproken 
bezorgdheid op hun gemoed. Ja, 't was wel vervelend dat Tante daar 
steeds op terugkwam. Wat had ze nu toch eigenlijk aan dat 
achternichtje, dat ze slechts twee-of-driemaal in haar leven had gezien? 
Als ze die nu maar niet in haar testament ging bevoordeelen! 
Belzemien schudde 't hoofd en zei, antwoordend op een onuitgedrukte 
vraag van zijn jongeren broeder: 
--Ouwe meinschen hen oardige gedachten, moar doar 'n es niets aan te 
doene: we moete schrijven. As we 't nie 'n deen zoe z' ons meschien 
keunen ontirven." 
--Loat er ons thuis op ons gemak mee Coben en Kerdúle over spreken," 
raadde Standje. 
Zij waren buiten 't dorp gekomen en volgden nu met vlugge schreden 
den zandigen landweg, die in blonde bochten kronkelde, vlak zonder 
omgrenzende slooten noch boomen, als een lang, bleek, slingerlint, 
achteloos midden in de weelde der malschgroene lentevelden 
neergeworpen. De zachte meilucht was wazig-teerblauw met gouden
glanzingen in 't westen, waar de zon achter verre boomen onderging, en 
overal zongen de leeuwerikjes met hun jubelende stemmen de 
illuzie-volle blijheid der nog vele, rijke en schoone dagen tegemoet. 
Belzemien haalde zijn koperen snuifdoos uit en nam een snuifje. Hij 
was ongeveer vijftig jaar oud, lang en mager, maar reeds wat gebogen, 
met schrale, opstekende schouders en ietwat holle borst. Zijn 
fijn-besneden, langwerpig gezicht met sterk-roze wangenkleur was 
frisch geschoren, zijn lange, fijne, witte neus stond als een vogelsnavel 
gekromd, en zijn oogen, lichtblauw en klein, hadden een seherp-oolijke 
uitdrukking, vol leuke achterdocht en sluwheid. Geen stofje vlekte zijn 
wit hemd en zijn donkere kleeren; en op zijn dunne, sluike, gespikkelde 
haren droeg hij een zwart-zijden pet, zoo keurig netjes en strak midden 
op het hoofd gepast, dat er geen enkel vouwtje noch plooitje in te 
bespeuren was. Belzemien, de oudste der vier kinderen Goetgebuer, die 
samen, ongehuwd, hun eigen boerderijtje bebouwden, was ook het 
hoofd van 't huis, "de boer" der hofstede; en zijn wijsheid en 
bekwaamheid in vele zaken had hem daarenboven de eer van een zetel 
in den dorpsgemeenteraad doen verwerven. 
Standje,    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
