op den 
achtergrond. Voor ons uit bespeuren wij het zonderlinge eiland 
Poelo-Renjang, door de Hollanders Dwars-in-den-weg genoemd. Op 
dezen afstand gezien, schijnt dit eiland in vier op zich zelf staande 
stukken verdeeld: het is dus niet zoo vreemd, dat men aanvankelijk 
heeft gemeend dat Poelo-Renjang door de uitbarsting in vieren was
gescheurd. Inderdaad bestaat het eiland uit vier vrij hooge bergen, die 
onderling door drie lage landtongen verbonden zijn. Vroeger was het 
geheele eiland met dicht bosch bedekt, en daardoor als samenhangend 
geheel kenbaar; maar nadat de inbrekende golven letterlijk alle boomen 
op de lagere gedeelten van het eiland hadden vernield, scheen het 
eensklaps alsof Poelo-Renjang zelf in stukken was gescheurd. 
Wij varen op een afstand van twee mijlen langs de jammerlijk 
geteisterde kust van de residentie Bantam. De tallooze kokospalmen die 
het strand bedekten zijn verdwenen; alle boomen zijn vernield en 
nergens is een spoor van menschelijke woning te ontdekken. Waar ter 
nauwernood negen maanden geleden eene talrijke vreedzame bevolking 
leefde, ziet men nu niets meer dan eene kale moerassige vlakte. Langs 
de kust strekt zich een breede geelachtige zoom uit: daar heeft de 
inbrekende zee alle leven vernield; akelig scherp steekt deze woestijn 
af tegen het schitterend groene kleed van het aangrenzende landschap. 
De gezagvoerder wijst ons de plek waar Anjer lag, de meest bezochte 
javaansche haven in de straat Soenda. De geheele omliggende vlakte, 
over eene breedte van ongeveer duizend el, is verwoest. De zee heeft 
op de kust reusachtige koraalblokken geworpen, waarvan het grootste 
een volume heeft van driehonderd kubieke el. Een weinig verder lag 
het volkrijke vlek Tjaringin, waarvan ook niets is overgebleven. De 
wijde vlakte rondom het dorp wordt begrensd door heuvels van twintig 
tot dertig el: de weinige menschen, die den tijd hadden het leven te 
bergen, vonden daar een toevluchtsoord. 
Het is officieel geconstateerd dat te Merak, Anjer en Tjaringin 
negentienduizend-zeshonderd-twee-en-dertig slachtoffers zijn gevallen, 
waaronder twee-en-dertig Europeanen. Acht-en-veertig dorpen werden 
geheel, zeven-en-dertig andere voor een gedeelte vernield. 
Kort voor zonsondergang krijgen wij voor de eerste maal Krakatau in 
het gezicht, dat van hier gezien, de gedaante heeft van een op zee 
rustenden gelijkzijdigen driehoek; dichter bij, in westelijke richting, 
vertoont zich de regelmatig gevormde kegel van Sebesi.--Eenige 
oogenblikken daarna verdwijnt de zon in de golven, en ontvouwt zich 
voor onze blikken een tooverachtig schouwspel. De zee gelijkt een
metalen spiegel; de bergen en vulkanen worden van bruin donker violet; 
de westelijke horizon, eerst oranjegeel met bleekgroene strepen, kleurt 
zich aanvankelijk met gouden tinten, die dan rooskleurig, vervolgens 
paars worden en eindelijk zich oplossen in donker blauw; op den 
voorgrond teekent zich, tegen dat lichtend kleurrijk fond, de donkere 
omtrek van Poelo-Renjang met zijne groote boomen, die hoewel dood 
nog staande zijn gebleven en nu uit zee schijnen op te rijzen. Zulk een 
pracht en gloed van kleuren, als hier voor weinige minuten onze oogen 
verrukte, is in onze koude noordsche streken ondenkbaar. 
22 Mei.--Wij hebben den geheelen nacht tegen wind en stroom moeten 
kampen, op vrij grooten afstand van den wal. Dit zuidwestelijk gedeelte 
van de kust van Bantan werd even als de meer noordelijke kuststreek 
overstroomd, maar daar de bevolking hier dun gezaaid was, vielen er 
veel minder slachtoffers. Tegen acht uren in den morgen werpt de 
Kederi het anker uit voor den vuurtoren van Java's eerste Punt. 
Er gaat een vrij sterke branding; niet dan met moeite kan de sloep de 
kust naderen, en onze maleische matrozen dragen ons op hun rug naar 
het strand. Verwrongen ijzeren balken en reusachtige palen, in wanorde 
door elkander op het strand verspreid, wijzen de plaats aan van den 
ouden aanlegsteiger, op den 27 Augustus 1883 door de golven vernield. 
De grond is bedekt met puimsteen; de kortelings aangelegde weg, 
waarlangs wij ons naar den vuurtoren begeven, is geheel van die 
steenen gemaakt. Onder weg vernemen wij eene treurige tijding: de 
wachter van den vuurtoren is vijf dagen geleden gestorven aan een 
aanval van kwaadaardige koorts. Hij leefde daar alleen met zijn 
inlandsche bedienden, die hem niet hadden willen begraven, uit vrees 
dat men hen later beschuldigen mocht, hun meester te hebben vermoord. 
Wij hadden hier dus in de eerste plaats een heiligen plicht te vervullen. 
De gezagvoerder van de Kediri maakte eene officieele verklaring van 
het overlijden op, en wij begeleidden het lijk naar het graf, dat wij 
onder de schaduw van een prachtigen boom hadden laten delven. 
De vuurtoren, die drie jaar geleden door eene aardbeving werd vernield, 
is sedert herbouwd, en verrijst vast en stevig op eene veertig el hooge 
rots. Dank zij deze veilige hoogte, had hij niet te lijden van de ramp;
zelfs had de torenwachter, ten gevolge van de heerschende duisternis, 
niets bespeurd van de geweldige golf van den 27; eerst in den morgen 
van den 28, toen het weder dag begon te worden, ontdekte hij de langs 
de kust aangerichte    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.