tot staatseigendom 
verklaard en ten verkoop aangeslagen, kwam het in het bezit der 
familie Vannérus. Was de burcht voorheen de trots van den ganschen 
omtrek, thans wekt de verhevenheid der ruïne, die de vallei bestrijkt en 
van verre den blik onweêrstaanbaar tot zich trekt, de bewondering van 
den toerist. Te midden eener indrukwekkende en woeste natuur is zij 
als neêrgeworpen op een soort van voorgebergte, dat, vierhonderd 
meters hoog, aan drie zijden door de wateren der zich er omheen 
kronkelende Sûre wordt omspoeld. Die dubbele rij wallen, kolossale 
torens, gescheurde muren en steenklompen, waarheen een steil pad u 
voert, geven een hoog denkbeeld van de macht der voormalige 
bewoners, die van de 9de tot de 13de eeuw een groote rol speelden in 
het gewest. In de 16de eeuw stierf hun huis uit en kwam de baronnie 
aan de Heeren van Metternich, die het tot aan de fransche revolutie 
behielden. De laatste baron verliet toen het land en liet zijn bezittingen
in den steek, die dan ook verbeurd werden verklaard. 
Op verschillende wijzen kan men den bouwval bereiken. Ten eerste per 
spoortrein van Diekirch en verder langs de lijn Ettelbrück-Pepinster tot 
de eerste halt, Michelau, het dorpje, dat zich langs de Sûre aan den voet 
van een hooge heuvelenrij, met zijn vriendelijke landouwen, 
boomgaarden en tuinen uitstrekt. Daar gaat men de rivier over en 
bestijgt den berg, wiens beklimming een 25-tal minuten duurt, om hem 
iets verder, tegenover het dorpje Goebelsmühle, af te dalen en van daar 
per spoor terug keeren. Doch ik geloof niet dat de tocht, op die wijze 
gemaakt, al het genot oplevert, 't welk men smaken kan. Klimmen blijft 
altoos vermoeiend, en men is te veel aan den tijd gebonden. 
Daarenboven mist men de heerlijke gezichten, die men heeft als men 
over Ettelbrück, Warcke en Buerden per as zich er heen begeeft, om 
dan aan de zijde van Michelau af te dalen en verder den straatweg naar 
Diekirch te volgen. 
Op die wijze begaf ook ik mij de eerste maal daarheen. 
 
Wij sloegen te Ettelbrück rechtsaf eene zijstraat in, die langzamerhand 
rees, reden het reeds veel hooger gelegen dorp Warcke door, en stegen 
steeds tusschen graanvelden, afgewisseld door hellingen, met kort 
eikenhout beplant. Merkwaardig was het verschil tusschen de natuur 
aan gindsche zijde van het dal, dat wij hadden doorgereden, en die 
welke ons omringde. Wij waren op de grens van het barre Oesling. 
Welk een tegenstelling tusschen de dorheid en de schraalheid van den 
rotsachtigen bodem ginds, en de weelderigheid beneden! Daar 
onvruchtbaarheid en grauwe steenklompen, hier rijkdom en 
verscheidenheid van voortbrengselen van den grond. Hoe hooger wij 
stegen, des te meer begon ook onze omgeving het karakter van het 
Oesling te vertoonen. Het loofhout verdween weldra. Enkele dennen 
vertoonden zich nog. Alleen heidebloempjes of boekweit zagen wij den 
bergrug tooien. Het was spoedig gedaan met allen plantengroei. Geen 
heester, geen kruidje, geen bloem kon ons oog meer ontdekken. Het 
rijtuig hadden wij wegens het sterke stijgen van den weg verlaten. 
Eindelijk bereikten wij eene hoogvlakte. Overal, in alle richtingen,
aanschouwden wij nieuwe bergen, wier omtrekken minder scherp 
werden en wier tinten ineensmolten. Achter ons, in het verschiet, de 
hoogten tegenover Diekirch. Eenige meters beneden ons, aan onze 
rechterhand, verhief zich de spits van een dorpskerkje. Het was de toren 
van Buerden. 
Treffend schoon is vooral het panorama, u even voorbij Buerden 
aangeboden, wanneer gij de bergvlakte, waarop het dorp ligt, bereikt. 
Bij het zwenken van den weg ziet gij de ruime bergkloof liggen, terwijl 
aan de andere zijde de gemeente Heiderscheid in de diepte zich schijnt 
te willen verbergen, en een kerktoren en eenige huizen, die van het 
dorp Welscheid, zich op grooten afstand tegen den horizon scherp 
afteekenen. 
Wij reden verder door, steeds klimmende. Na in het dorp wat te hebben 
gepleisterd, daalden wij gedurende een kwartier ongeveer, naar een 
lager gelegen bergtop af, en bezochten de ruïnen. Aan de zijde van 
Michelau verlieten wij den bouwval. Wij bleven steeds dalen. De weg 
levert wel eenige bezwaren op. 
Het pad is langs die zijde in den berg, den hoogsten van het geheele 
groothertogdom, zigzagsgewijze uitgehouwen. De helling is steil. Men 
ziet dus altoos aan zijn linker- of rechterzijde het naar beneden 
voerende, als een breed lint zich slingerende pad. Het gezicht van dien 
gapenden afgrond is voor velen ijzingwekkend. Een zijsprong van een 
der paarden.... en gij loopt gevaar naar beneden te tuimelen en in de 
rivier terecht te komen. 
Nochtans is die angst overdreven, gelijk ik uit eigen ervaring kan 
getuigen. Al zit men niet volkomen op zijn gemak, toch moet men uit 
vrees voor een beetje ongerustheid niet het heerlijke schouwspel prijs 
geven, dat de rit naar Bourscheid over Ettelbrück schenkt. De paarden 
zijn aan dien tocht gewoon. En nooit of nimmer heeft men van een 
ongeluk gehoord, een toerist overkomen. Trouwens, men    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.