het jaar door, 
buiten in den vollen grond. De lucht is er aast altijd elderblauw, het 
vriest er nooit en oogst zelden eeft men er sneeuw gezien. Het wordt er 
het Aardsch Paradijs ge-eeten."
"Oo!" riep Rozeke, die met de grootste belangstelling luisterde. En zij 
waagde de vraag die haar boven alles interesseerde: 
"En hoever es dan wel van hier, miester?" 
"Hoeverre?... hoeverre? Laat ne keer zien ... zeker wel vier a vijf 
onderd uren!" 
"Hoo!" zuchtte Rozeke, de handen in elkaar geslagen. 
"Ja, stellig," verzekerde de meester. "De snelste treinen van ier uit 
rijden er wel een dag en een nacht over, zonder ophouden,--Hewèl, in 
die plaats van weelde zoekt dat rijke volk natuurlijk zijn vermaken en 
zoo ebben zij onder anderen wedstrijden van met bloemen versierde 
rijtuigen en automobielen ingericht--bloemencorsos, noemt men dat in 
goed nederlandsch--en het is in zoo eenen wedstrijd dat meneer den 
baron Armand d'Hautmont met zijn automobiel den eersten prijs 
be-aald eeft als zijnde het schoonst versierde aller mededingende 
rijtuigen, en dat hij in dit degelijk Fransch tijdschrift is gefotografieerd 
geworden in zijnen prachtig-getooiden wagen, naast de jonge barones, 
zijne vrouw. Ja, ja, het is groot volk, groot, rijk volk, bazin Van de 
Weghe." 
"O, en es da amoal datte wat doaronder gedrukt stoat?" vroeg Rozeke. 
"Ja 't, ziehier;" zei de meester. En wijzend met den vinger op de 
gedrukte regels onder 't prentje, las hij eerst voor in 't Fransch en 
vertaalde dan in deftig Vlaamsch voor haar de vreemde woorden van 
het kort artikeltje. 
"O, da es toch gelukkig van zeu gelierd te zijn, miester!" zei Rozeke 
vol bewondering. En zij voegde er bij, op een toon van verzuchting: 
"'K hope toch wel da mijn kind euk zijn Fransch zal meuge lieren." 
De oude onderwijzer glimlachte trotsch, in zijn 
schoolmeestershoogmoed gevleid.
"Ja ja, geleerdheid is een schoone zaak; zij maakt den mensch beter, 
degelijker, waardiger," doceerde hij. "De mensch die meer dan éene 
taal kent leeft en geniet dubbel, driedubbel, vierdubbel. Alleen daarom 
zou ik voor geen geld ter wereld mijne geleerdheid prijs geven; maar 
het is en blijft toch spijtig dat de menschen ons bijna nooit naar 
verdienste waardeeren." 
Hij keek haar plotseling strak en ernstig aan en vroeg haar, vlak af: 
"Bazin Van de Weghe, nu ik u ge-olpen eb en misschien later nog zal 
kunnen elpen, wie weet hoe, op een of andere manier, met de 
opvoeding van uw kind, bij voorbeeld, nu oop ik toch dat gij bij 
gelegenheid ook wel iets voor mij zult willen doen?" 
"Zeker, miester, mee plezier. Wa est't?" vroeg zij verwonderd. 
"Een woordje voor mij ten beste spreken bij mevrouw de barones 
d'Hautmont, opdat zij aan aren vader den burgemeester zou vragen of 
mijn pensioen-jaarwedde als rustend oofd-onderwijzer niet wat 
ver-oogd zou kunnen worden, sprak hij deftig, meteen fiks opstaande. 
"'K zal 't doen, miester, 'k zal't heur vroagen van as ik heur weeromme 
zie," antwoordde Rozeke eenigszins verbauwereerd.--"Moar 't en zal 
toch mijn schuld nie zijn, as 't er nie mee 'n helpt, miester...." 
"Natuurlijk niet, natuurlijk niet, dat spreekt van zelf," zei hij tevreden. 
"Het eenige wat ik van u verlang is dat ge 't niet vergeten zoudt." 
"Ge meug gerust zijn, miester, 'k beloof het ou, 'k'en zal 't nie 
vergeten." 
Hilairken, in zijn wieg ontwaakt, begon eensklaps te schreien. Rozeke 
nam het er sussend weer uit en de oude meester keek het kleintje even 
vriendelijk aan. 
"Weet ge wat we later van dien kerel zullen maken?" riep hij 
opgeruimd. "Een flinken onderwijzer!... en dat zal er waarachtig wel 
een zijn die 't aan degelijke bescherming niet te kort zal schieten."
"'K weinsche dat 't woar woare, miester; 'k zoe hem veel liever 
schoolmiester as boer zien worden," zei Rozeke met een kleur van hoop 
en vreugd. 
Het kleintje op den arm leidde zij den ouden onderwijzer tot op den 
drempel en stond hem daar nog even na te kijken, terwijl hij fiks en 
stijf en netjes, zijn zwart rond hoedje op de grijze haren, met afgemeten 
pasjes door den boomgaard stapte. Het trof haar dat zijn achterhoofd 
zoo groot was en zij dacht dat daar wel zeker heel veel wijsheid en 
verstand in stak. 
Aan 't hekje keek hij nog eens om, en knikte glimlachend en groette, 
zijn hoedje even voor haar oplichtend, als een welopgevoed heer. 
 
* * * * * 
 
XIV. 
Nu het was uitgemaakt dat de merrie geen veulen verwachtte, werd het 
wel van belang geacht, dat zij er zoo spoedig mogelijk een zou krijgen. 
Zoo'n schoon gezond veulentje, het groeide zonder al te groote zorg en 
moeite naast de moeder op, en 't bracht een aardig sommetje geld op, 
wanneer het zoo als achttienmaander of twee-jaartje op de markt 
verkocht kon worden. 
Er werd over beraadslaagd. Boer Dons en vader Van Dalen met zijn 
beide zonen    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
