graad.--Ach! nu moest Rozeke 
er toch bepaald wat meer van weten; en, den volgenden ochtend, riep 
zij den postbode op zijn voorbijtocht binnen, trakteerde hem met een 
borrel, gaf hem het opgerolde boek weer mee en verzocht hem het te 
willen overhandigen aan den ouden schoolmeester, met de 
"kopplementen" of hij haar eens wilde laten weten waar dat al gebeurd 
was en wat of't eigenlijk beteekende. 
Den eigensten middag nog kwam de oude schoolmeester, met de 
opgerolde illustratie onder den arm, gewichtig op 't boerderijtje. Het 
was een kort, dik mannetje met frisch gezicht en grijze kortgeknipte 
haren, fiks en trotsch stappend, een gouden bril over zijn kleine, sluwe, 
tegen 't licht knippende, blauwe oogjes. Hij deed altijd heel gewichtig 
en sprak een verzorgde, deftige taal, wat den dorpelingen eerbied en 
ontzag voor hem inboezemde. Hij had een stokje in de hand en droeg 
een rond zwart hoedje; en in 't knoopsgat van zijn zwart, glimmend 
jasje stak een vuil-rood geworden decoratie-lapje. 
"Wel zoo, bazin Van de Weghe, ebt-e gij nog meer zulke 
belangwekkende tijdschriften ontvangen?" begon hij, glimlachend het 
zorgvuldig opgerold sportblad vóór haar op het tafeltje leggend. En 
genoeglijk kuchend ging hij zitten, zijn kleine oogjes nieuwsgierig op 
haar gevestigd. 
"Wa belieft er ou, miester?" vroeg Rozeke met een kleur, als altijd in 't 
begin, door zijn deftigheid geïmponeerd en hem niet goed begrijpend. 
"Of gij nog wel meer zulke dingen ontvangen ebt?" herhaalde de 
schoolmeester met nadruk, eenigszins geërgerd dat zij niet dadelijk zijn 
mooie taal verstond. 
"Joa ik, miester, nog al wa poskoarten mee santjes op," antwoordde 
Rozeke. "Wilt-e z'euk zien?" 
"Zeker, zeker wil ik ze zien," zeide hij. 
Rozeke, die Hilairken, haar zoontje, op den schoot had, ging den kleine
even in zijn wiegje leggen en haalde de zorgvuldig bewaarde 
prentkaarten van jonkvrouw Anna uit de kastla. De schoolmeester 
veegde tevreden- glimlachend zijn brilglazen schoon en schoof zijn 
stoel gezellig dicht bij 't raampje, om goed te kunnen zien. 
"'t Spijt mij da g'ou doarveuren gederangeerd hét, miester, 'k 'n há moar 
es wille weten wat dat er doar onder gedrukt stoat en hoeverre van hier 
dat da wel gebeurd es," meende Rozeke zich te moeten 
verontschuldigen. 
Maar de oude meester, reeds ten volle door zijn eigen nieuwsgierigheid 
in beslag genomen, hoofdschudde dat er geen kwestie was van 
derangeeren en bekeek de kaarten de eene na de andere, aanhoudend 
glimlachend, met toenemende belangstelling. 
"Weet-e gij wel, bazin Van de Weghe, dat het zeer veel voor u weerd is, 
van zulk eene goede kennis, ik zou aast zeggen: zulk eene goede 
vriendin van voornamen uize te ebben?" keek hij plotseling gewichtig 
op. 
Opnieuw begreep Rozeke hem maar half, maar zij knikte toch 
toestemmend en antwoordde ietwat schuchter: 
"Ba joa 't e-woar, miester? Z'hé zij mij lijk altijd nog al wel keune 
verdroagen." 
"Ja ja, ik wil 't gelooven, ik wil het wel gelooven," herhaalde hij, als 
voor zichzelf, de laatste kaarten omkeerend. 
En eensklaps keek hij haar strak en ernstig aan, terwijl hij eenigszins 
verbitterd uitriep: 
"Ad ik destijds zulke ooge bescherming genoten, dan zou er van mij 
wel wat anders geworden zijn dan de rustende dorps-oofdonderwijzer 
die ik nu ben!" 
Rozeke, die steeds naar een onderwijzer,--en vooral naar een hoofd- 
onderwijzer--als naar een overheid, met vereering had opgezien, keek
hem ietwat verwonderd aan. 
"Ik vinde schoolmiester toch wel 'n scheune ploatse, miester," waagde 
zij. 
"Ja zeker, zéker!" riep hij eensklaps trotsch uit; "schoon is het zeker, 
het is eene ooge en edele betrekking, maar eene welke de meeste 
menschen, op het platteland althans, ongelukkiglijk doorgaans niet oog 
genoeg waardeeren!" 
Betrekking,... waardeeren ... opnieuw kon Rozeke die hoogdravende 
woorden niet begrijpen; maar 't ergste was dat ze nu ook volkomen van 
hun onderwerp afdwaalden, en zij nam moed en vroeg hem eindelijk, 
terwijl hij even weer belangstellend de kaarten overzag: 
"En da Fransch, miester, hè-je 't gij keune lezen? weet-e gij wat dat 't 
es?" 
"Ah, juist, ter zake!" zei hij.--Hij schoof de prentkaarten op zij, nam de 
sportrevue weer op, ontrolde en ontvouwde die gewichtig en begon te 
oreeren: 
"Deze gelukkige jonge echtgenooten bevinden zich op hunne speelreis 
in het zuiden van Frankrijk, in eene streek waar het altijd lente of 
zomer is, waar jaar in jaar uit, ten allen tijde, de schoonste bloemen 
bloeien en waar de boomen nooit unne bladeren verliezen. Al deze 
prentkaarten, ter uitzondering van twee,--deze twee, die uit het noorden 
van Italië komen,--en ook dit tijdschrift, zijn afkomstig uit Nizza en 
omstreken, waar iederen winter, van November tot Mei, het rijke volk 
van heel de wereld bij duizenden en duizenden zich komt verlustigen. 
De sinaasappels,--de appelsienen, zooals de menschen hier ter streke 
die schoone vrucht in unne onwetendheid noemen--groeien daar op de 
boomgaarden gelijk ier de appelen en peren, en ook de sappigste 
perziken en druiven en de lekkerste amandelen rijpen er    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
