daar hij,
die strenge waarheid verkondigt, zich om geenerlei vooroordeel, het 
moge hem gunstig of ongunstig zijn, bekommert; slechts geduld en 
aandacht vergt hij van zijne hoorders. 
Dat de beste algemeene bepaling van het begrip lichaam door de 
Wiskundigen gegeven is, acht ik zóó evident, dat ik van niemand 
eenige tegenwerping tegen deze bewering verwacht. Den individueelen 
aard echter van elk lichaam in het bijzonder, zooals het zich in de 
natuur voordoet, zal niemand alleen door logische redeneering uit deze 
algemeene definitie der Wiskundigen kunnen afleiden. Daar deze 
immers voortgesproten is uit de samenvatting van die eigenschappen, 
welke alle lichamen gemeen hebben, met zorgvuldige uitsluiting van 
alles, wat het eene lichaam van het andere onderscheidt, zal daaruit met 
nog zoo logische redeneering geen enkele gevolgtrekking kunnen 
afgeleid worden, die over den bijzonderen aard van eenig lichaam 
opheldering geeft. En toch hangt juist van dezen in de eerste plaats de 
grootere of geringere werkingskracht der verschillende lichamen af, 
zoodat de kennis van deze laatste zonder de kennis van het 
eerstgenoemde onbestaanbaar is. 
Wie derhalve tot de kennis hiervan wenscht te geraken, moet uit het te 
bestudeeren voorwerp zelf de bijzondere voorwaarden putten, die zijn 
anders onbeteugelde vrijheid van redeneering bij het opsporen van den 
eigenaardigen aanleg van het gegeven object nauwkeurig omgrenzen. 
Deze voorwaarden echter kunnen slechts door hem gekend worden, die 
de met de zintuigen waarneembare werkingen van elk lichaam in het 
bijzonder heeft nagegaan. Deze werkingen zijn namelijk het zichtbaar 
gevolg van de bijzondere hoedanigheden, welke uit den eigen aard der 
te onderzoeken zaak voortkomen; elke nu van deze afzonderlijk maakt 
ééne eigenaardigheid dezer zaak uit, en alle te zamen genomen maken 
zij haar geheele wezen uit, voor zooverre dat voor de zintuigen 
waarneembaar is. 
Gaat men nu een stap verder door uit deze duidelijk waargenomen 
feiten langs wiskundigen weg alles, wat daaruit klaarblijkelijk 
onafwijsbaar voortvloeit, af te leiden, dan zal men veel meer ontdekken, 
dan met behulp der zintuigen alleen ooit het geval geweest ware. En
toch zullen de op laatstgenoemde wijze verkregen uitkomsten niet 
minder waar, noch minder bruikbaar zijn dan de vroeger verkregene. 
Buiten deze twee is er geen derde methode, welke de bijzondere 
inrichting van het een of andere mechanisme kan helpen opsporen. 
Beide methoden nu leiden onveranderlijk tot dit resultaat, dat het 
menschelijk lichaam in aanleg volkomen overeenstemt met de geheele 
ons omringende natuur. 
Zoowel zinnelijke waarneming als verstandelijk overleg leeren ons, dat 
het menschelijk lichaam voor hem, die zijne samenstellende deelen met 
wetenschappelijken ernst bestudeert, geen enkele afwijking vertoont in 
vergelijking met andere lichamen, tenzij dan dat het samengesteld is uit 
verscheidene mechanismen van verschillenden vorm, die door er 
doorheen stroomende vochten in beweging gebracht worden. 
Ons lichaam is nu zoo ingericht, dat zijne vereenigde deelen het 
vermogen bezitten, verscheidene en wel zeer verschillende bewegingen 
voort te brengen, welke, geheel overeenkomstig de regelen der 
mechanica, bepaald worden door de massa, den vorm, de vastheid en 
de onderlinge verbinding der deelen. Dit blijkt reeds terstond hieruit, 
dat, wanneer een dezer deelen louter ten gevolge der mechanische 
beweging vernield of ook slechts de stevigheid der verbinding 
verminderd is, de vroeger waargenomen werking stellig uitblijft. Het 
menschelijk lichaam is dus een zuiver mechanisch lichaam en vertoont 
er derhalve alle eigenschappen van. 
Op dezelfde wijze dus als de door de mathematici bestudeerde 
lichamen zal ook het menschelijk mechanisme een object van 
wiskundige behandeling kunnen zijn, indien men slechts zijne 
bijzondere door zinnelijke waarneming behoorlijk vastgestelde 
eigenschappen als vaste gegevens aan het onderzoek ten grondslag legt, 
niet echter zulke eigenschappen, die geheel willekeurig er aan 
toegekend en uit eene oneindige verscheidenheid van mogelijkheden 
zonder eenigen positieven grond uitgekozen zijn. 
Zeer vele eigenaardigheden nu van het menschelijk lichaam heeft de
ontleedkunde langs verschillende wegen aan het licht gebracht, door 
den bepaalden bouw van de grootere deelen, welke het samenstellen, na 
te gaan. De kennis van verscheidene eigenschappen der kleinere deelen 
hebben wij te danken aan de schoone uitvinding van het microscoop, 
hetwelk aantoonde, dat de grootere en de kleinere deelen in aanleg 
overeenkomen. Doch ook de leer der vloeistoffen heeft ons vele 
factoren doen kennen, door welke de geaardheid, de stuwkracht en de 
richting der door onze vaten rondgevoerde vochten bepaald worden. 
Derhalve zal aan geen andere wetenschap dan aan de werktuigkunde de 
voorrang moeten worden toegekend bij het onder zoeken, ja zelfs ook 
bij het naar onzen wil besturen van het menschelijk lichaam, tenzij men 
misschien mocht willen aannemen, dat uit de genoemde dingen langs 
wetenschappelijken weg niets valt af te leiden. 
Doch wie zal gelooven, wie beweren, dat uit zoovele duidelijk 
waargenomen feiten, hetzij men elk afzonderlijk behoorlijk overweegt 
of ze alle te zamen op de meest oordeelkundige wijze onderling met 
elkaar in verband brengt, niets waars, niets zekers, niets bruikbaars kan 
worden afgeleid? 
Hij, die zoo spreekt, openbaart hierdoor slechts een al te groote 
traagheid en sufheid van geest    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
