als de
eerste; hij moest weten met welk recht ik op de spoorbaan liep, wie ik
was, van waar ik kwam, waar ik heenging, enz. De man was vrij
onbeschaamd in zijn optreden, en ik maakte een eind aan het dispuut
door eenvoudig mijns weegs te gaan. Toen waagde hij het niet om mij
met geweld tegen te houden. Maar anders stond het met den
inlandschen drager en gids, die een eind weegs achter mij kwam. Deze
werd aangehouden, en weldra op gevoelige wijze beduid dat hij zich op
verboden terrein bevond. Op het geschreeuw van den man keerde ik
mij om en ging terug. Doch voordat ik op de plek was gekomen, had
mijn koelie zich uit de voeten gemaakt, en uit het luid gelach van den
Japanner en een zijner kameraads was licht op te maken, dat zij zich
over het geval vroolijk maakten.
Het was mij reeds bekend dat de Japanners zich tegenover de
inboorlingen van het onderdrukte Korea zeer ruw en tiranniek gedragen.
Onder het dunne vernis van aangeleerde westersche beschaving komt al
zeer spoedig de woeste mongoolsche aard te voorschijn. Zelf had ik
gezien hoe een Koreaan, om een onbeduidend vergrijp, door Japanners
van zijn wagen werd gehaald en mishandeld, totdat hij op de knieën om
genade vroeg. De aard der Koreanen is zwak en besluiteloos; zij missen
ten eenenmale de geestkracht hunner overheerschers. Een groep
inlanders kan het aanzien dat een hunner door een gewonen Japanner
wordt beschimpt en mishandeld, zonder voor hem in de bres te
springen. En mocht een Europeaan dit wagen, de westerling, die met
kwalijk verholen onwil en rassenhaat door den kleinen gelen man
beschouwd wordt, de zaak zou ook voor hem hoogst onaangename
gevolgen kunnen hebben. Hij zou daarmee zijne handen in een
wespennest steken.
Een eind verder pikte ik mijn gedeserteerden drager weer op en gaf
hem nu den last om, zoodra wij weer een Japanner ontmoeten zouden,
den spoorwegdijk te verlaten en zoo goed mogelijk zijn weg te zoeken
in de aangrenzende rijstvelden. Die taak was niet gering, want in die
blank staande velden moest een mensch tot aan de knieën in de modder
zakken; het was een terrein slechts voor reigers en snippen geschikt.
Echter ontgingen wij op die wijze verder molest; en toen wij ongeveer
twintig mijlen in eene brandende hitte hadden afgelegd, was ik zoo
uitgeput dat ik er bij neerviel. Ik meende geen stap verder meer te
kunnen doen....
Op dit oogenblik kwam er uitkomst. Het gelukte mij n.l. in eene
woning ter zijde van de spoorbaan een paard te bekomen, en dit bracht
mij aan den avond van dien dag te Pyeng-Yang.
Hier vond ik brieven en telegrammen uit Seoul liggen, waar mijn gezin
zich niet weinig ongerust had gemaakt over mijn lang uitblijven. Het
traject van Syen-Chou naar Pyeng-Yang, een afstand van ongeveer
honderd mijlen, had twaalf dagen gevorderd, waarvan ik er negen deels
in koreaansche herbergen, deels in wind en weer had moeten
doorbrengen.
Zooveel wist ik thans, dat het ongeraden is om in Korea in den
regentijd op reis te gaan en dat, wanneer men een week weg denkt te
blijven, men op eene maand afwezigheid moet rekenen en zich daarop
uitrusten.
Wat de middelen van vervoer en de verkeerswegen betreft, is Korea
een van de minstbedeelde landen ter wereld.
De wegen zijn meerendeels ruwe voetpaden, waarover zelfs het lichte
tweewielige passagierswagentje, de jinriksha, moeite heeft heen te
komen, laat staan een kar of vrachtwagen. Er zijn wel eenige grootere
en breedere wegen, maar in verhouding tot de oppervlakte des lands
vormen zij eene uitzondering. Op den grooten weg tusschen Seoul en
de chineesche grens, of tusschen Seoul en een paar voorname
verkeerspunten in de provincie ziet men wel eens wegwerkers aan den
arbeid, doch over 't algemeen moeten de wegen eerst zoo goed als
onbegaanbaar worden, zal een hoofdambtenaar de zaak in de hoofdstad
onder de aandacht brengen en als zóó urgent voorstellen, dat eenige
weinige honderden dollars voor dat doel uit de staatskas worden
verstrekt. Maar drie vierde van dit geld verdwijnt steeds in de zakken
van grijpgrage ambtenaren.
De rivieren worden op drieërlei manier gepasseerd; met een veerboot,
te voet op een waadbare plaats, of door eene kleine tijdelijke brug,
waarvan niet verwacht wordt dat ze het langer dan één regentijd zal
uithouden. De veerbooten of ponten zijn breede platboomde schuiten;
wanneer men die ziet overvaren, beladen met een kudde pak-ossen en
paarden, draagstoelen, vrachtgoederen en een drom mannen, vrouwen
en kinderen, dan lijkt het een toeval wanneer de andere oever behouden
bereikt wordt. Er wordt dan ook jaarlijks eene offerande gehouden voor
de zielen dergenen, die bij zoo'n overtocht verdronken.
In den regentijd, wanneer de zwakke kleine bruggen zijn weggeslagen
en nietige beekjes gezwollen tot onstuimige bergstroomen, zijn handel
en verkeer feitelijk tot stilstand gebracht, behalve wat

Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.