De profundis | Page 7

Oscar Wilde
volstrekt zonder tehuis. Toch, er
zijn erger dingen dan dit in de wereld. Ik ben volkomen oprecht
wanneer ik zeg dat ik, liever dan uit deze gevangenis te gaan met
bitterheid tegen de wereld in mijn hart, blij en reede mijn brood zoû
willen bedelen van deur tot deur. Indien ik niets kreeg aan het huis der
rijken, zoû ik iets krijgen aan het huis der armen. Zij die veel bezitten,
zijn vaak gierig, zij die weinig hebben, deelen steeds. Het zoû mij niet
kunnen schelen des zomers in het koele gras te slapen, en als de winter
kwam, te schuilen in den warm en dicht met riet gedekten hooiberg of
onder het afdak eener groote schuur, als ik maar liefde had in mijn hart.
De uitwendige dingen des levens schijnen mij nu van niet het minste
belang toe. Gij ziet tot wat hoogeren trap van individualisme ik
gekomen ben--of liever bezig ben te komen, want de weg is lang en
"daar zijn doornen waar ik ga".
Ik weet natuurlijk wel dat het mijn lot niet zal zijn aalmoezen te vragen
langs den weg, en dat als ik ooit bij nachttijd nederlig in het koele gras,
het wezen zal om sonnetten te schrijven op de maan. Wanneer ik uit de
gevangenis kom, zal Robbie op mij wachten aan de andere zijde der
groote met ijzer beslagen poort, en hij is het zinnebeeld niet enkel van
zijn eigen genegenheid, maar van veler anderen genegenheid
buitendien. Ik denk dat ik genoeg zal hebben om ongeveer achttien
maanden in ieder geval te kunnen leven, zoodat ik, al schrijf ik
voorshands geen schoone boeken, tenminste schoone boeken zal
kunnen lezen; en is er wel grooter vreugde dan deze?
Na dien tijd hoop ik instaat te zijn mijn scheppingsvermogen te
herscheppen.
Maar stonden de zaken anders: had ik geen vriend over in de wereld,
stond geen eenig huis in medelijden voor mij open, moest ik den
bedelzak en lompenmantel der uitgeschudde armoede dragen--zoo lang
als ik vrij ben van alle wrokgevoel, hardheid en haat, zoû ik instaat zijn
het leven met veel grooter gerustheid en vertrouwen in het gelaat te

zien dan wanneer mijn lichaam in purper en fijn linnen gekleed zoû zijn,
en de ziel binnenin mij krank van haat.
En ik zal inderdaad geen moeilijkheden ondervinden. Wanneer gij
liefde werkelijk behoeft, zult gij haar op u vinden wachten.
Ik behoef niet te zeggen dat mijn taak daarmede niet ophoudt. Het zoû
vergelijkelijkerwijze gemakkelijk zijn als dit zoo was. Daar ligt veel
meer vóor mij. Ik moet veel steiler heuvelen beklimmen en veel
donkerder valleien doorgaan. En allen bijstand moet ik uit mijzelf halen.
Noch godsdienst of moraal, noch rede kan mij eenigszins helpen. De
moraal komt mij niet te hulp. Ik ben buiten de wet geboren. Ik ben een
van hen die geschapen zijn voor uitzonderingen, niet voor wetten. Maar
al zie ik dat er niets verkeerds is in wat men doet, ik zie tevens dat er
iets verkeerds kan wezen in wat men wordt. Het is goed dat ik dit
geleerd heb.
Godsdienst helpt mij niet. Het geloof dat anderen geven aan wat
onzienlijk is, geef ik aan wat men kan aanraken en aanschouwen. Mijn
goden wonen in tempelen met handen gemaakt; en binnen den kring
der feitelijke ervaring heb ik mijn geloof volkomen en volledig
gemaakt, te volledig mogelijk, want als velen of allen van diegenen die
hun hemel op deze aarde hebben geplaatst, heb ik er niet enkel de
schoonheid van den hemel, maar ook den afschuw der hel gevonden.
Wanneer ik over godsdienst hoegenaamd denk, gevoel ik als lust een
orde te stichten voor hen die niet kunnen gelooven: de Broederschap
der Vaderloozen zoû men haar kunnen noemen, waarin op een altaar
waarop geen kaars brandde, een priester in wiens hart vrede geen
woning had, de mis zoû dienen met ongeheiligd brood en een ledigen
wijnkelk. Om waar te zijn, moet alles een voorwerp van godsdienst
worden. En agnosticisme behoort zijn eeredienst te hebben evenzeer als
geloof. Het heeft zijn martelaren gezaaid, het behoort zijn heiligen te
oogsten, en God dagelijks te prijzen dat hij zich voor den mensch
verstoken heeft. Maar hetzij mijn godsdienst geloof of agnosticisme zij,
het mag niets wezen, dat uitwendig voor mij is. Zijn zinnebeelden
moeten mijn eigen schepping zijn. Slechts datgene is geestelijk, dat zijn
eigen gedaante schept. Indien ik zijn geheim niet in mijzelf vind, zal ik
het nergens vinden: als ik het niet reeds bezit, zal het nimmer tot mij
komen.
De rede helpt mij niet. Zij zegt mij dat de wetten waaronder ik

veroordeeld ben, verkeerde en onrechtvaardige wetten zijn, en dat het
stelsel waaronder ik geleden heb, een verkeerd en onrechtvaardig
stelsel is. Maar op een of andere manier moet ik deze beide
rechtvaardig en goed voor mij maken. En juist
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 45
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.