en onhoorbaar naderbij. "Als zij gaat snoepen, zal 
ik het haar eens en voor altijd afleeren," dacht hij. 
En jawel, vrouw Smul moest toch eventjes proeven. Met haar vinger 
streek zij er wat room af en stak het in den mond. Wat smaakte dat 
heerlijk! Zij smakte met de tong. En wat rook die taart lekker. Wacht, 
zij moest ook eventjes ruiken. Zij bracht de doos wat omhoog, haar 
neus naar omlaag, en genoot van den heerlijken geur.... 
Maar Dik was meer dan kwaad, want hij dacht, dat vrouw Smul er van 
snoepte. En in zijne boosheid gaf hij een geduchten duw tegen den 
bodem van de doos, zoodat neus en kin van de baker in een oogwenk 
tot in het hart van de taart doordrongen. En toen vrouw Smul die 
lichaamsdeelen weer uit hun ontijdig graf had opgedolven, zaten zij dik 
in de room. Zij leken wel roomhorentjes. 
Vrouw Smul kon zich in het eerste oogenblik maar niet begrijpen, wat 
er gebeurd was, zoo snel was het in zijn werk gegaan, en zij gaf een gil 
van den schrik. Doos en taart liet zij op den vloer vallen, en zij vluchtte 
op een draf den winkel uit en de huiskamer in, waar Anneke in een 
schaterlach uitbarstte, zoo mal zag baker er uit. En zij kon haast niet tot 
bedaren komen, toen Dik haar vertelde wat er eigenlijk gebeurd was, al
vond zij het meer dan jammer van de heerlijke taart. 
"En wat zullen Piet van Dril en zijne vrouw het akelig vinden, als zij 
het hooren," zei Anneke. 
"Die zullen het niet hooren," zei Dik. "Ik ga dadelijk een nieuwe taart 
bestellen, precies eender als deze, en wij noodigen Piet en zijne vrouw 
een avondje bij ons op de koffie, om haar te helpen opeten. Dan hooren 
zij er nooit iets van. Baker zal er haar mond wel over houden,--en wij 
praten er natuurlijk ook niet over." 
Zoo geschiedde. Piet en zijn vrouw smulden er heerlijk van en vonden 
het prettig, dat de taart Dik en Anneke zoo lekker smaakte, maar zij 
hebben nooit geweten, dat het de hunne niet was. De baker wilde den 
heelen avond niet binnen komen. Zij bleef stil in de keuken. Maar 
Anneke zorgde toch, dat zij haar deel van de lekkernij kreeg. 
Want zij paste uitstekend op den kleinen Jan, en dat waardeerde 
Anneke bizonder. Een paar dagen later ging de baker voor goed heen. 
 
Vierde Hoofdstuk. 
De eigenschappen van den kleinen Jan en het geduldige busje van de 
orgelvrouw. 
De kleine Jan groeide zeer voorspoedig op, dat wil zeggen alleen in de 
lengte, want hij bleef broodmager, tot groote verbazing van Dik en 
Anneke, die elken dag opnieuw in de gelegenheid werden gesteld om 
zijn eetlust te bewonderen. 
"Hij is precies een hazewindhond," zei Dik meer dan eens. "Hoeveel hij 
ook eet, hij blijft altijd even dun. 't Is verwonderlijk!" 
Overigens was de kleine Jan een zeer voorlijk kind. Hij lachte al, toen 
hij nog maar enkele dagen oud was, en zijne tandjes kwamen zeldzaam 
vroeg. Hij kroop veel gauwer over den vloer, dan nog ooit eenig kind 
gedaan had, en kreeg mazelen, kinkhoest en waterpokken, toen andere
kinderen van zijn leeftijd de gedachte daaraan nog niet in hun hoofd 
voelden opkomen. 
Zijn grootvader hield daarom staande tegenover iedereen die het hooren 
wilde, dat de kleine Jan een bizonder kind was, en dat was-ie. 
Jan was met zijn grootvader al spoedig goede maatjes. Toen hij nog 
heel klein was, wilde hij altoos op diens knieen zitten en paardje-rijden, 
zoodra hij hem maar zag, en als Grootvader zijn zin niet dadelijk deed, 
zette hij het zoo geweldig op een schreeuwen, dat zelfs Grootvaders 
gehoorvliezen er pijn van gingen doen. En dan haastte de oude man 
zich, om zijn kleinzoontje tevreden te stellen. 
Zoodra Jantje loopen kon, en dat kon hij heel vroeg, liep hij grootvader 
overal na. Anneke was daar eerst wel wat ongerust over, omdat 
grootvader zoo erg doof was, maar toen haar Jantje altoos weer gezond 
en wel terugkeerde in de ouderlijke woning, begon zij daar spoedig aan 
te wennen. Als Jantje zoek was, dacht ze al dadelijk: "O, hij zal wel 
weer bij grootvader wezen." 
Toen Jantje zag, dat grootvader bijna altoos aan het timmeren was, 
schreeuwde hij net zoo lang, tot hij ook een hamer kreeg, en van dat 
oogenblik af deed hij niet anders dan hameren. Hij sloeg er mee tegen 
de toonbank, dat de weegschalen er van rinkelden, klopte op de 
vijgenmand met zooveel kracht, dat de pitjes uit de vruchten te 
voorschijn kwamen, hamerde een melkkan aan scherven en sloeg een 
barst in de winkelruit. Dat gebeurde alles op een dag, tot grooten schrik 
van Anneke, die hem den hamer afnam, toen het te laat was. 
Grootvader had er niets van gemerkt, en toen Anneke hem    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
