mij niets aangenamers kunnen voorstellen, want ik brandde van 
verlangen om wat meer van de wereld te zien. Nochtans had ik genoeg 
kracht in mij om mijne vreugde te verbergen; en toen ik vertrekken 
moest, scheen ik zoo bedroefd een oom te moeten verlaten aan wien ik 
zoovele verplichtingen had, dat ik den goeden man zoo verteederde, dat 
hij mij meer geld gaf, dan hij gedaan zou hebben, had hij op den bodem 
van mijn ziel kunnen lezen. Voor mijn vertrek ging ik mijn vader en
moeder omhelzen, die mij geene vermaningen spaarden. Zij smeekten 
mij vooral God te bidden voor mijn oom, als eerlijk mensch te leven, 
mij niet in kwade zaken te begeven, en vooral niet het goed van 
anderen te nemen. Na mij verschrikkelijk lang en vervelend te hebben 
toegesproken, gaven zij mij hun zegen, wat ook het eenige cadeau was 
dat ik van hen verwachtte. Dadelijk daarop besteeg ik mijn muilezel en 
trok uit de stad. 
 
HOOFDSTUK II 
Wat er gebeurde op weg naar Pegnaflor, wat hij deed toen hij daar 
aankwam en met wien hij soupeerde. 
Daar was ik dus buiten Oviédo, op weg naar Pegnaflor, in het vrije veld 
meester van mijzelven, van een slechten ezel en van veertig goede 
dukaten, ongerekend eenige realen die ik van mijn zeer geachten oom 
gestolen had. Het eerste wat ik deed, was mijn ezel zijn gang te laten 
gaan, d. w. z. voetje voor voetje. Ik legde den teugel over zijn hals en 
de dukaten uit mijn zak halend, begon ik ze in mijn hoed te tellen en 
over te tellen. Ik was buiten mezelf van vreugde; nooit had ik zooveel 
geld gezien; ik werd niet moe het te bekijken en te bevoelen. Ik telde 
het misschien voor de twintigste maal, toen eensklaps mijn ezel midden 
op den weg bleef stilstaan met de ooren in den wind. Ik dacht dat iets 
hem aan het schrikken had gebracht, ik keek wat dat zijn kon en zag op 
den weg een omgekeerden hoed liggen, waarop een rozenkrans met 
dikke kralen lag, en hoorde tegelijkertijd een huilerige stem roepen: 
"Edele heer, heb medelijden met een armen kreupelen soldaat; werp als 
het u belieft een paar zilverstukken in dien hoed, in de andere wereld 
zult ge er voor beloond worden." Ik keek naar den kant waar de stem 
vandaan kwam en zag aan den voet van een struik op een pas of twintig 
van mij af een soort soldaat, die op twee gekruisde stokken het uiteinde 
van een musket liet rusten, dat mij nog langer scheen dan een piek, en 
dat op mijn gelaat gericht was. 
Op dit gezicht, dat mij deed beven voor het welzijn der kerk, bleef ik 
staan, drukte mijn dukaten stevig tegen mijn borst, nam er een paar
realen van en terwijl ik den hoed, die bestemd was om de aalmoezen 
van de bevreesde geloovigen in ontvangst te nemen, naderde, wierp ik 
ze er één voor één in, om den soldaat duidelijk te toonen, dat ik er erg 
royaal mee was. Hij was dan ook zeer voldaan over mijn 
edelmoedigheid en gaf mij zooveel zegeningen als ik schoppen gaf aan 
mijn muilezel om snel van hem af te komen. Het vervloekte beest 
stoorde zich er echter niet aan en ging geen stap vlugger; de langdurige 
gewoonte voetje voor voetje te gaan met mijn oom had hem het 
galoppeeren geheel doen verleeren. 
Ik beschouwde dit als een niet al te best voorteeken voor mijn reis, 
want ik bedacht dat ik nog lang niet in Salamanca was en dat ik dus 
nog wel slechtere ontmoetingen zou kunnen hebben. Het leek mij dan 
ook zeer onvoorzichtig van mijn oom, dat hij mij niet onder de hoede 
van een muilezeldrijver had gesteld. Hij had dit zeker moeten doen, 
maar hij had bij zichzelf gedacht dat de reis hem minder zou kosten als 
hij mij den muilezel gaf en hieraan had hij meer gedacht dan aan het 
gevaar dat ik misschien op reis zou kunnen loopen. Ik besloot dan ook 
als ik het geluk mocht hebben Pegnaflor te bereiken, mijn muilezel daar 
te verkoopen en met een muilezeldrijver naar Astorga te gaan en 
vandaar naar Salamanca. Hoewel ik nooit van Oviédo was weggeweest, 
kende ik toch zeer goed de namen der steden die ik passeeren moest, 
daar ik mij daarvan vóór mijn vertrek op de hoogte had gesteld. 
Ik kwam goed en wel te Pegnaflor en hield stil voor een herberg, die er 
nogal goed uitzag. Nauwelijks was ik afgestapt of de herbergier kwam 
mij zeer netjes ontvangen, nam zelf mijn valies op zijn schouder en 
bracht mij naar een kamer, terwijl een van de knechts intusschen mijn 
muilezel op stal bracht. De herbergier, een zekere Andreas Corcuelo, 
was de grootste kletskous van heel Asturie en vertelde even graag zijn 
eigen zaken als    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
