De Lotgevallen van Tom Sawyer | Page 2

Mark Twain
tijdig genoeg tehuis, om Jim, den zwarten loopjongen, te helpen houtzagen en de blokjes voor het avondeten te hakken. Of liever hij kwam bijtijds, om Jim zijne avonturen te vertellen, terwijl deze drie vierden van het werk deed. Toms jongere broeder (of eigenlijk stiefbroeder) Sid, was al lang klaar met zijn werk van spaanders op te rapen; immers hij was een bedaarde jongen, die volstrekt niet van avonturen en waaghalzerijen hield.
Onder het eten deed tante haar neef, die af en toe stilletjes uit den suikerpot nam, allerlei listige, diepzinnige vragen, om hem er in te laten loopen. Gelijk vele andere eenvoudige lieden, beroemde zij er zich op, dat zij een aangeboren talent bezat voor geheimzinnige diplomatie en beschouwde zij de meest alledaagsche kunstgrepen, waarvan zij gebruik maakte, als wonderen van list en vindingrijkheid.
"Was 't niet warm op school?" vroeg zij.
"Ja, tante."
"Schrikkelijk warm, niet waar?"
"Ja, tante."
"Had je geen lust om te gaan zwemmen, Tom?"
Tom begon lont te ruiken en trachtte tantes gelaat uit te vorschen maar het bleef onwrikbaar in dezelfde plooi.
"Neen, tante," antwoordde hij, "niet zoo bijzonder."
De oude dame strekte de hand uit, om te voelen of Toms overhemd ook nat was, en zeide:
"Je bent nu toch niet zoo bijzonder warm, Tom!"
Zij was verbaasd over haar eigen slimheid; zij had op deze manier ontdekt dat Toms overhemd droog was, zonder dat iemand vermoedde dat het juist dat was, waar zij achter wilde komen. Maar Tom wist al uit welken hoek de wind woei en dacht dat 't beste zou zijn de vraag te voorkomen, die nu volgen zou.
"Wij hebben ons hoofd onder de pomp gehouden," zeide hij, "en 't mijne is nog nat. Voel maar?"
Tante Polly was boos op zich zelve, omdat zij aan die omstandigheid, welke hem van de schuld had moeten overtuigen, niet gedacht had en dus niet bijdehand genoeg was geweest.
Maar ze kreeg een nieuwe ingeving.
"Tom, je hebt toch het boordje, dat ik aan je hemd heb vastgenaaid, niet behoeven los te maken om je hoofd onder de pomp te houden. Wacht, ontknoop je buis eens." Toms gezicht klaarde weer op. Hij ontknoopte zijn buis. Het boordje zat aan het hemd vast.
"Wel, loop dan maar heen. Ik dacht zeker, dat je van school waart gaan strijken om te zwemmen. Doch ik zal je maar vergeven. 't Is met jou toch maar boter aan de galg gesmeerd." Zij was half boos, dat hare scherpzinnigheid gefaald had, en half blij, dat Tom toevallig niet ongehoorzaam bleek te zijn. Toen zeide Sidney:
"Tante, hebt u het boordje met wit of zwart garen genaaid?"
"Wel, natuurlijk met wit.--Tom!"
Maar Tom wachtte de rest niet af. Eer hij de deur uitvloog, riep hij nog even:
"Je krijgt een pak slaag, Sid, voor het klikken."
Zoodra Tom buiten het bereik van zijne tante was, haalde hij twee groote naalden voor den dag, de een met zwart en de andere met wit garen omwonden, die hij aan den binnenkant van zijn buis had gestoken, en zeide:
"Ze zou het nooit gemerkt hebben als Sid het niet verklapt had. 't Is een drommelsch werk; nu eens naait ze met zwart en dan weder met wit garen. Ik wou maar, dat ze zich bij het een of het andere bepaalde; dan wist ik waar ik mij aan te houden had. Maar Sid zal er voor lusten, of ik heet geen Tom Sawyer meer!"
Tom was niet de modeljongen van het dorp. Hij wist echter best, wie dat wel was en ook dat hij een geduchten hekel aan hem had.
In minder dan twee minuten had hij zijn verdriet vergeten. Niet omdat hij het minder voelde dan volwassenen, maar omdat iets anders, dat zijne belangstelling geheel innam, het onderdrukte en voor een oogenblik uit zijne ziel verdreef. Dat andere was het aanleeren van eene nieuwe manier van fluiten, die hij juist van een neger had afgezien en waarin hij zich thans ongestoord kon oefenen. Het was een soort van zacht gekweel, dat aan het geluid van een vogel deed denken en voortgebracht werd door bij tusschenpoozen midden onder het fluiten met de tong het verhemelte aan te raken. De lezer zal zich uit zijne jongensjaren wel herinneren hoe men dat doet. Door vlijt en volharding kreeg hij het kunstje spoedig beet en stapte hij door de straten met een mond vol harmonie en een hart zoo vol dankbaarheid als dat van een sterrekundige, die eene nieuwe planeet ontdekt heeft. Wanneer men het genot van den astronoom had kunnen vergelijken met dat van Tom, zou dat van den knaap het in onvermengdheid gewonnen hebben.
Het was midden in den zomer en de avonden waren lang. De duisternis was nog niet ingevallen, toen Tom al fluitende zijn weg vervolgde. Een vreemdeling liep voor hem uit, een jongen, een paar duim langer dan hij zelf. Een vreemdeling, van welken leeftijd of sekse ook, was eene merkwaardigheid in het kleine
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 94
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.