het gevoel dat gij van mij 
eischt, mher Disdir, is iets dat zich niet laat gebieden, gij weet het wel. 
Is uwe smart ongeveinsd, dan heb ik waarlijk medelijden met u. Meer 
kan ik u niet geven." 
Als geheel ontmoedigd, liet de ridder het hoofd op de borst vallen en 
stapte eenige oogenblikken zwijgend voort. 
Eene rilling doorliep welhaast zijne leden, en hij sprak tot de maagd op 
zoeteren, doch niet min ontstelden toon: 
"Dakerlia, gedurende deze vier eindelooze weken uwer afwezigheid 
heb ik aan niets gedacht dan aan u alleen; mijne ziel is vervuld 
gebleven met uw beeld; nacht en dag hebt gij voor mijne oogen
gewaard. Ik heb gedwaald als een verloren geest, u zoekende in de 
straten, in de bosschen, in de woestijnen; en overal klonk mij in de 
ooren het onverbiddelijke "neen, neen!" dat gij mij, als een gloeiend 
ijzer, op het bloedend hart hebt gedrukt. Dakerlia, uw vader stemt toe in 
ons huwelijk. Verwerp mij niet voor eeuwig. O, laat mij hopen! 
Bedrieg mij, maar laat mij hopen!" 
"Bedriegen kan ik niet; bedriegen wil ik niet", zuchtte de maagd, droef 
en ongeduldig. 
"Niets voor mij dan afkeer en misprijzen!" huilde Disdir op 
versmachten toon. "Zelfs geene genegenheid genoeg om mij uit 
medelijden te bedriegen! Welaan, het zij dan zoo! Liefde of verachting, 
mijne vrouw zult gij worden, Dakerlia!" 
"Ik uwe vrouw?" kreet de maagd met verontwaardiging. "Welk ridder, 
welk vrijgeboren man zou eene vrouw door geweld tot een huwelijk 
zonder genegenheid willen dwingen?" 
"Eene liefde als de mijne is blind en kent geene wetten. Wat mij 
verhindert, wat mij in den weg staat zal ik verbrijzelen!" 
"En ik zal mijnen vader zeggen wat schaamtelooze taal gij tot zijn kind 
durft voeren." 
"Hij zelf schonk mij uwe hand." 
"Gij weet wel, heer, dat dit onwaar is. Mijn vader laat mij de vrije keus. 
Hij heeft niet verzuimd het u uitdrukkelijk te zeggen. Daarbij, ik 
herhaal het u, ik ben veel te jong om aan zulk iets te denken." 
Hij schouwde haar diep in de oogen en vroeg met ontstelde stemme: 
"Dakerlia,--o, folterend vermoeden!--Dakerlia, gij bedriegt mij. Ware 
uw hart vrij, gij zoudt niet zoo onmeedoogend voor mij zijn. Durf 
zeggen dat gij niet reeds uwe keus hebt gedaan!" 
Een hevige schaamteblos kleurde het voorhoofd der maagd. Zij voelde
zich gekwetst, aanzag Disdir met fieren blik en antwoordde: 
"Wat geeft u de stoutheid om dus beschuldigend mij te ondervragen? 
Zijt gij een eerlijk ridder en een Kerel? Waarom vergeet gij dan dat ik 
eene vrouw ben en recht heb op uwen eerbied?" 
"Nu, durf spreken!" 
"Verwijder u, verlaat mij!" gebood de jonkvrouw op ontzagwekkenden 
toon. 
"Ja, ik zal mij verwijderen!" gromde Disdir, uitzinnig van spijt. "Ik 
weet wel wie het is die mij belet in uw hart de minste plaats te vinden, 
omdat hij het geheel vervult. Robrecht Snelhoge, niet waar? Hij is een 
Erembald, hij is machtig, rijk als een vorst; en de hoop dat gij nevens 
hem zult schitteren...." 
"Onbeschaamde, gij verzaakt zelfs mijne achting!" onderbrak de maagd 
met gramschap. "Ga uwen weg; ik verbied u mij nog ooit het woord toe 
te sturen!" 
"Ach, vergiffenis, medelijden!" smeekte Disdir, die beefde onder den 
vertoornden blik der maagd. "Laat mij eene vonk, eenen schemer 
slechts van hoop!" 
"Mijnen vader zal ik verzoeken u mijn verbod te doen eerbiedigen; en 
wij zullen zien of gij den ouden krijgsman zult durven trotsen en zijn 
kind blijven hoonen." 
"Doemenis, doemenis!" kreet Disdir, van vertwijfeling de vuisten 
wringende. "Gij veroordeelt mij tot eeuwige wanhoop?... Ah, neen, 
neen, mijne vrouw zult gij worden, Dakerlia!" 
En onder het uiten dezer woorden keerde hij zich om en liep met hevige 
gebaren terug in de straat. 
De jonkvrouw hield vol ontroering den blik nederwaarts en stapte in 
gepeinzen voort. Het was haar bang om het hart en zij schudde soms
het hoofd in pijnlijken twijfel. Niet omdat de laatste woorden van mher 
Vos haar verschrikten; want zij kende hem als een grootspreker wiens 
overdrevene woorden en wiens bedreigingen weinig te vreezen waren; 
maar hij had haar iets gezegd dat haar als eene angstwekkende 
veropenbaring had getroffen. 
Robrecht Snelhoge!--Disdir had deze beschuldiging ongetwijfeld op 
een ijdel vermoeden gegrond; de schijn had hem bedrogen? 
Als gebuurkind en vriendinne was Dakerlia, om zoo te zeggen, met 
Robrechts zuster opgevoed geworden. Van hare eerste stappen in het 
leven had zij Robrecht aan hare zijde gezien, en zij was allengs gewoon 
geworden hem als eenen broeder te beschouwen. Ofschoon eenige 
jaren ouder dan zij, had hij gedurende hare kindsheid wel dikwijls hare 
spelen gedeeld. Later was hij ernstiger geworden; maar hij was toch 
zoo goed en zoo minzaam voor haar gebleven dat zij dan met 
dankbaarheid aan hem en aan hare kinderjaren kon denken. Ach, was 
het iets meer dan broederlijke genegenheid, dit diep en innig gevoel dat 
hen alle drie reeds    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
