Kerels van Vlaanderen, by 
Hendrik Conscience 
 
Project Gutenberg's De Kerels van Vlaanderen, by Hendrik Conscience 
This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with 
almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or 
re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included 
with this eBook or online at www.gutenberg.net 
Title: De Kerels van Vlaanderen 
Author: Hendrik Conscience 
Release Date: October 5, 2004 [EBook #13625] 
Language: Dutch 
Character set encoding: ISO-8859-1 
*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK DE 
KERELS VAN VLAANDEREN *** 
 
Produced by Robbie Deighton, Miranda van de Heijning and the 
Online Distributed Proofreading Team. 
 
HENDRIK CONSCIENCE 
De Kerels van Vlaanderen
Brussel 
[1883] 
 
De Kerels van Vlaanderen 
 
I 
Op eenen herfstmorgen van het jaar 1126 weergalmden de plechtige 
tonen van eenen lofzang binnen de kerk van Onze-Lieve-Vrouwe te 
Brugge. 
Ongetwijfeld zaten onder hare breede gewelven gansche scharen 
nedergeknield; want nu en dan riep het gerinkel der schellen de 
geloovigen tot een inniger gebed. 
Evenwel, op het doodenveld, dat den tempel omringde, heerschte de 
volledigste eenzaamheid. Geen ander gerucht stoorde er de stilte dan 
het aanhoudend geschreeuw eener vlucht zwarte kauwen, die 
daarboven, op meer dan vierhonderd voet hoogte, de lucht met hun 
treurig gekras vervulden en als een onweerswolk rondom de spits van 
den reusachtigen toren vlogen en slingerden. 
Aan eene groeiende rots gelijk, schoot het logge gevaarte zijne bonkige 
freiten en graten ten hemel, en hief het teeken der verlossing zoo hoog 
boven de stad, dat de scheepslieden, van uren en uren verre in zee, deze 
baak konden herkennen....[1] 
Een man trad langzaam op het kerkhof, luisterde eene wijl op de statige 
galmen die in den tempel herklonken en stapte dan verder in het 
kronkelend voetpad. 
Hij naderde een steenen kruis,--godvruchtige gedachtenis aan eenen 
dierbaren doode,--leunde met den elleboog er tegen en bleef zoo, half 
glimlachend, naar de kerkdeur blikken, als wachtte hij met vurig
verlangen op iemand wiens verschijning hem gelukkig kon maken. 
Deze man had wel de dertig jaar bereikt; zijne weinig verhevene 
gestalte en de magerheid zijner leden deden hem echter jonger schijnen 
dan hij was. Met vrij regelmatige wezenstrekken en diep zwarte oogen 
mocht hij sommigen toeschijnen als niet beroofd van zekere 
schoonheid; maar zware wenkbrauwen en scherpgeslotene lippen gaven 
zijn gelaat een zuur en onvriendelijk voorkomen dat, bij den eersten 
blik, twijfel of mistrouwen aangaande zijne inborst kon verwekken. 
Zijne kleeding liet gissen dat hij tot den ridderstand behoorde; want 
zijn overkolder was van fijn groen laken en de draagband, waaraan zijn 
zwaard hing, glinsterde van gouden en zilveren stikwerk In diepe 
gedachten was hij verslonden. Had in het eerste een glimlach van blijde 
verwachting de harde plooi zijner lippen gematigd, nu toch schoot er 
insgelijks eene bedroevende overweging door zijnen geest; want hij 
sidderde van verborgene gramschap en sloeg met zijne vuist aan den 
arm van het kruis waartegen hij leunde, als wilde hij den steen 
vermorzelen. 
Dan was zijn aangezicht terugstootend van bitterheid en haat.... Maar 
nu traden er eenige lieden uit de kerk--en de glimlach verscheen weder 
op des ridders mond, terwijl hij verder het doodenveld overstapte om 
niet te laten vermoeden dat hij daar wachtend had gestaan. 
De godsdienstige plechtigheid moest ten einde zijn; want uit de nauwe 
tempeldeur stroomde een vloed geloovigen van allen ouderdom en 
stand. 
Al hadde ook het dragen der lange zwaarden en rijke kleederen de 
ridders tusschen de menigte niet aangewezen, hunne trotsche houding 
en de dienaars welke hen ootmoedig volgden waren toereikend geweest 
om hen en hun huisgezin van de Poorters[2] of burgers te doen 
onderscheiden. 
Deze laatsten, ernstig en bescheiden, droegen eenen langen kolder van 
donkerkleurig laken, meest zwart of bruin, waarboven, aan eenen 
gordelriem, de lederen tassche hing met een mes in eene scheede.
De lijfeigenen of dienstbare lieden,--die men nog met den akker, 
waarop zij geboren waren, kon koopen en verkoopen,--waren gekleed 
in ongebleekt linnen of in grof roestvervig laken, onzindelijk en slordig. 
Velen zelfs gingen met armen en voeten naakt. 
Geen dezer ongelukkigen hadde eenig wapen durven dragen, al ware 
het slechts een schier onzichtbaar mes geweest. Het teeken hunner 
slavernij bestond in de berooving van alle verdedigingsmiddel, en eene 
wreede straf wachtte dengene die de onedelheid zijner afkomst poogde 
te verbergen. 
Reeds hadden vele geloovigen zich verwijderd, toen een bejaard ridder 
met zijne dochter uit de kerk kwam en bij de ingangdeur bleef staan, 
om met haar over iets te spreken. 
Burgers en mindere lieden schikten zich met eerbied op eenige stappen 
rondom hem en keken stil en verbaasd op de jonge maagd, wier 
schoonheid elkeen met bewondering trof. 
Deze ridder, Segher Wulf van Lampernisse, was weduwnaar; zijn eenig 
kind, hem dierbaar als het licht zijner oogen, heette Dakerlia. 
Alhoewel zij door hare opgeschotene gestalte en sterken lichaamsbouw 
de andere vrouwen scheen te overheerschen, was zij    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
