had moeten doortrekken, om deze landen te bereiken, trad als 
beletsel op. Evenzoo staat de koude der toppen van de Cordilleras als 
scheidsmuur daar tusschen vele soorten van dieren, inzonderheid van 
insekten.--Waar daarentegen werktuigelijke hinderpalen de 
verspreiding langs de isothermen beperkten, heeft de mensch, door
zijne tusschenkomst, slechts die hinderpalen te overwinnen, om een 
nieuw gebied van verspreiding te openen. Dit bewijzen ons de paarden 
en runderen, die, door de Spanjaarden naar Amerika overgebragt, zich 
aldaar in het ontelbare vermenigvuldigd hebben. Maar, wildet gij de 
noordelijke dieren naar het zuiden, de zuidelijke naar het noorden 
overplanten, gij zoudt uwe poging verijdeld zien. Het rendier, 
volkomen gehard tegen de lange en strenge winters van Lapland, brengt 
te Petersburg den zomer reeds kwijnende door, en bezwijkt spoedig 
onder den invloed der warmte van een meer gematigd klimaat. En in 
hetzelfde oord sterft de aap aan longtering, en kan de slang alleen door 
koestering en verwarming het ellendig plantenleven rekken, waartoe zij 
door de koude onzer gewesten gedoemd is. 
De mensch althans, meent gij, maakt eene uitzondering. Hij, als 
wereldburger, bewoont met enkele hem gevolgde huisdieren schier de 
geheele oppervlakte der aarde, en leeft bij de grootste verscheidenheid 
van temperatuur.--Ik zou u kunnen wijzen op het tal van middelen, 
waardoor zijn vindingrijk vernuft aan felle koude en brandende hitte 
leerde afbreuk doen; maar liever vraag ik u, of niet evenzeer de Neger 
als de Laplander het best beantwoordt aan den invloed der temperatuur 
van het oord zijner bewoning. Het is u niet onbekend, hoe vaak 
verhuizing naar een vreemd klimaat leven en gezondheid kost. Waar is 
het,--en die regel is algemeen,--dat, onder de verschillende 
hemelstreken, de organisatie van menschen en dieren harmonisch 
beantwoordt aan de heerschende temperatuur. Vanwaar die harmonie? 
Mogen wij ze, op het natuurkundig standpunt, voor verklaard houden, 
met in haar een wijs doel te erkennen van den Schepper, die hier deze, 
daar gene dieren in het aanzijn riep?--Gewis niet! 
Even harmonisch is het verband tusschen de gevoeligheid van het oog 
en de sterkte van het licht. Reeds merkte ik op, hoe het zonlicht de 
luisterrijke pracht der natuur voor ons oog toegankelijk maakt, zonder 
het door zijnen glans te verblinden. Maar ziet de nachtelijke dieren! Zij 
bezitten eene gevoeligheid van oog, die hen wel is waar het daglicht 
moet doen schuwen, maar die juist hen in staat stelt, hunne prooi te 
zien en met zekerheid te bemagtigen, waar voor ons enkel duisternis 
heerscht. Heerlijke doelmatigheid! moge de teleoloog hierbij in
bewondering uitroepen: hij wane niet, met dien uitroep tot de oorzaak 
van het verband te zijn opgeklommen. 
De dampkring, eene noodwendige voorwaarde van het dierlijk leven, 
oefent eenen tweeledigen invloed op het organismus: eenen 
werktuigelijken door zijne drukking, eenen scheikundigen door zijne 
zamenstelling. In beide opzigten is de organisatie van het dier hieraan 
harmonisch geëvenredigd. In de ijlere lucht, die de hoogste bergtoppen 
omringt, wordt vaak de moedige reiziger door de lastigste 
verschijnselen gekweld. Zijne aderen zwellen op; het bloed dringt hem 
uit lippen, mond en neus, zelfs uit het bindvlies zijner oogen. Bij 
versnelden pols en ademhaling voegt zich duizeligheid, onmagt of 
slaapzucht; en hij wordt door eene loomheid overvallen, die, op haar 
hoogste punt gekomen, volgens getuigenis van de Saussure, hem eene 
enkele schrede weigeren zou, om het dringendst gevaar te ontvlieden. 
Zoo zinkt hij moedeloos, afgemat, neder;--en trots boven zijn hoofd 
verheffen zich de arend en de condor, en zweven in statige vlugt door 
den nog dunneren dampkring. 
Niet minder beantwoordt het organismus aan de zamenstelling der 
lucht, waaraan het is blootgesteld. Plaats een dier, dat den frisschen 
dampkring met ons deelt, in een mengsel, hiervan merkelijk in 
zamenstelling onderscheiden, gij zult het onfeilbaar zien bezwijken. 
Maar evenzeer zoudt gij het leven vernietigen van den worm, die in de 
vochten van het darmkanaal voedsel vindt en lucht om te leven, zoo gij 
hem overbragt in den vrijen dampkring; de scheikundige invloed van 
dezen is vijandig aan zijne organisatie. 
Merkwaardig ook vooral is de harmonische betrekking tusschen het 
organismus van elk dier, en het voedsel tot zijne instandhouding. 
Overal is het dier juist door datgene als omringd, wat voor zijne 
voeding het geschiktste is. Terwijl de natuur duizenderlei schadelijke 
stoffen oplevert, die, in het organismus gevoerd, gezondheid en leven 
bedreigen, is er onder de talrijke bestanddeelen onzer natuurlijke 
voedsels geen enkel, welks invloed zich verderfelijk toont. 
Wederkeerig zegt men, dat sommige dieren zich ongestraft voeden met 
stoffen, die voor anderen doodelijk zijn; en het is eene erkende
waarheid, dat plantetende dieren, die zoo ligtelijk giftplanten in hun 
voedsel zullen gemengd vinden, hiervan zonder eenige nadeelige 
uitwerking hoeveelheden verdragen, waartegen het leven van 
vleeschetende dieren niet bestand is. Maar deze, zegt de teleoloog, zijn 
door hunne levenswijze tegen het opnemen van plantaardige vergiften 
genoegzaam gewaarborgd; en zij hadden dus geene behoefte aan 
diezelfde ongevoeligheid. Wacht U, hierin eene verklaring te zien! 
Nog    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
