der noodwendigheid beheerscht wordt! 
Niet overal echter is deze waarheid even diep en krachtig 
doorgedrongen. Niet overal is de behoefte even levendig ontwaakt, om 
tot den grond op te klimmen der erkende harmonie. In de bewerktuigde 
wereld treedt zij, bij eene onuitputtelijke verscheidenheid, zoo rijk, zoo 
ingewikkeld, zoo schoon en boeijend op, dat men wel niet zoo 
gemakkelijk van haar kon afscheid nemen. De geest, verrukt door 
schoonheid en genot, duizelde bij het denkbeeld, om tot de oorzaken op 
te klimmen, waardoor zooveel harmonie tot stand kwam. Zoo gaf hier 
de volheid harer pracht voedsel aan eene beschouwingswijze, die 
overal elders reeds lang voor eene juistere had moeten onderdoen. 
Buiten de levende natuur toch erkent men, zoo als ik u aantoonde, niets 
dan wetten, niets dan noodzakelijkheid. Zoo legt de geoloog, om, bij de 
geschiedenis der Aarde van de verschijnselen tot de werkende oorzaken 
op te klimmen, de overtuiging ten gronde, dat van al de opvolgende 
veranderingen der aarde de voorwaarden reeds aan de vroegste 
perioden van haar bestaan verbonden waren;--en hoe meer zijn 
onderzoek zich uitbreidt, des te minder wordt die overtuiging 
beschaamd. Wil hij de verschillende lagen der vaste aardkorst, de 
verdeeling van water en vast land over hare oppervlakte, de afwisseling 
van bergen en dalen, de rivieren en bronnen, en zoo vele andere 
verschijnselen, (voor zoo verre de levende natuur vreemd aan derzelver 
ontstaan is,) in hunne wording toelichten, hij beroept zich slechts op 
wetten, hem door de sterrekunde, de natuur- en scheikunde aan de hand
gedaan, en ziet hieruit al die verschijnselen met noodzakelijkheid 
geboren worden. 
Planten en dieren daarentegen beschouwt men veelal niet als geworden, 
maar als gevormd; niet als eene ontwikkeling der natuur naar bepaalde 
wetten, maar als de voortbrengselen eener nieuwe schepping; niet als 
de verwerkelijking van hetgeen in de eigenschappen der grondstoffen 
en grondkrachten reeds besloten lag, maar als naar een wel beraamd 
plan, in harmonie met de overige natuur, eerst later door eene hoogste 
Wijsheid tot stand gebragt. 
Dit anthropomorphismus leidde tot eene vergelijking van planten en 
dieren met de kunstigste voortbrengselen van 's menschen hand: de 
deelen heeft men hierom werktuigen, de verschijnselen verrigtingen en 
het geheel een organismus genoemd. Men vroeg niet: waardoor 
kwamen zij tot stand? maar bepaalde zich bij elk werktuig tot de vraag: 
waartoe dient het? waartoe is het bestemd? En even als in een werktuig, 
door menschelijk vernuft tot stand gebragt, waande men den grond, de 
oorzaak van het bestaan, te kennen, waar men dacht, de bestemming of 
het doel te hebben geraden. Zoo antwoordde men op de vraag: waartoe? 
en zag hierbij over het hoofd, dat het waardoor? onbeantwoord bleef. 
Gij ziet het: men plaatste zich op een teleologisch standpunt. 
Ik laat aan de wijsbegeerte de beslissing over, of men het regt heeft, in 
de natuur van een doel te spreken: maar ik wilde u hier reeds doen 
opmerken, dat men in de wetenschap van het leven afgeweken is van 
den weg, die in de overige natuur-wetenschappen zoo veel dieper in 
den oorzakelijken zamenhang der verschijnselen liet doordringen. En 
toch schijnt die weg mij ook hier de éénige, die tot hoogere waarheid 
leidt. Indien de harmonie van het dierlijk organismus, die aan het 
besluit tot een doel ten gronde ligt, volgens bepaalde wetten tot stand 
komt, dan is zij de openbaring dier wetten. Dan wil men die wetten 
vaststellen en op deze de noodzakelijkheid der harmonie gronden, in 
plaats van zich met een nooit bewijsbaar doel als grond te vergenoegen. 
Eene poging hiertoe is het doel mijner rede. Ik zal trachten de 
noodwendigheid der harmonie van het dierlijk leven uit de wetten aan 
te toonen, krachtens welke die harmonie tot stand komt.
* * * * * 
Wanneer ik de harmonie in de geheele bewerktuigde wereld even 
noodwendig acht, als de orde in den sterrenhemel, dan spreek ik 
hiermede geenszins het vonnis uit over den natuurvorscher, die, zonder 
naar den grond te vragen, zich bloot de kennis dier harmonische 
betrekking ten doel stelt. Integendeel,--ik heb het reeds gezegd,--ik acht 
die kennis hoog. Zij ook alleen kan ons opvoeren tot de oorzaken, die 
der harmonie ten gronde liggen. Maar wanneer men uit de harmonische 
betrekking besluit tot een doel, en, in den waan van hiermede den 
grond gevonden te hebben, het doel tot verklaring der verschijnselen 
inroept, of zelfs de mogelijkheid der verschijnselen aan het doel ten 
toets brengt, dan meen ik die rigting ernstig te moeten wraken. Zij sluit 
het onderzoek uit naar den grond, en wiegt het zoo noodige bewustzijn 
onzer onkunde met schijnkennis in slaap. 
Het teleologisch standpunt blijft daarenboven altijd een betrekkelijk. 
Men denke zich 't heelal door eene alwijze Almagt met een bepaald 
doel tot stand gebragt: wie is vermetel genoeg, zich op het standpunt 
van God te plaatsen? En welk standpunt zullen wij dàn kiezen?--Het 
dier, dat zijn' vijand ten prooi    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
