De Edda | Page 8

Frans Berding
hij daar daalt naar den raad
aan den Schrikesch. Dan gaat hij over de brandende godenbrug, waar
fel vlamt flakkerende gloed.

Daarheen rijden ook alle de goden om te beraden, iederen dag. Goudig
van glans zijn de paarden der Asen, stevig van stap,--vlug vliegen ze op
hunne lichte hoeven, zilver waaien de manen in den wind ...
Zegen van Uller en aller goden goede gunst voor wie wegneemt de
vlammende vuren.
Neemt weg mij dien ketel, dat uitzicht weer hebben op aarde de Asen."
Maar Roodspeer wilde niet dat de vuren weggenomen werden. Toen
verhaalde Vermomde de wonderen van de woningen der goden boven
alle tijden:
--"Hoog voor mijn oogen ligt het liefelijke land van Asen en Alfen.
Thonarr zit in Krachtland ten troon tot de goden vergaan. Vijf
honderd-en-veertig zalen weet ik in Bliksemflits' huis. Hooger dan alle
huizen, die met daken gedekt zijn, is de zaal van mijn zoon.
In Vochtendal heeft de sneeuwwollige Uller zich een burcht gebouwd.
Alfenland gaven de Asen aan Freyer bij 't doorbreken van den eersten
tand.
De derde bouw is met zilver gedekt. Lentezaal was reeds lang geleden
voor den hoogen Ase een zetel.
Koele wateren spoelen door Storteschuim, waar Wodan en Sage
dagelijks drinken uit bekers van goud.
In Vreugdeburcht, de vijfde der vesten, glinstert het goud van Walhall:
daar komen tot den heerscher de helden, die door staal werden gedood.
Thiassi, de stormreus, woonde in Donderland ooit,--de zesde der
goddelijke zalen. Maar sedert Skadi, zijn dochter, bruid werd van Njord,
is zij in het bezit van den burcht.
Ten zevende Schitteringszaal, het smettelooze huis, dat Balder zich
bouwde.
Helderwit woont in Hemelenburcht, ten achtste, als wachter van de

goden. Om menigen dronk mede verheugt hij er zich.
Volkerenveld, de negende woning, is Freya's bezit; uit degenen, die in
den strijd zijn gevallen, kiest zij zich gasten; het andere deel komt
Wodan toe.
Forsete richt rechtvaardig alle twisten in zijn Glinsterhuis--het
tiende.--Op gouden zuilen steunt een zilveren dak.
Noatun is het hooge huis waar Njord heerscht, als machtige koning van
mannen.
Wijdwoud, ten twaalfde, is Widars woning. Gras groeit welig waar hij
van het paard springt om zijn vader te wreken ...
Zegen van Uller en aller goden goede gunst voor wie wegneemt de
vlammende vuren.
Neemt weg mij dien ketel, dat uitzicht weer hebben op aarde de Asen."
Maar Roodspeer wilde niet dat de vuren weggenomen werden. Toen
verhaalde Vermomde de wonderen van Walhall:
--"Vijfhonderd-en-veertig poorten weet ik in Walhall,--achthonderd
verheerlijkte helden komen uit elke poort om den wolf te bevechten. Al
wie tot Wodan komt en de zaal ziet, kan haar gemakkelijk kennen:
speren zijn er de spanten, schilden het dak en pantsers staan op de
banken. Al wie tot Wodan komt en de zaal ziet, kan haar gemakkelijk
kennen: een wolf hangt voor de westelijke deur, daarboven zweeft een
arend.
Donderstroom dreunt daar rondom en de vloed is niet te doorwaden.
Voor de heilige poort in het water staat Walgrind, het hek: eeuwen is
het oud en weinigen weten hoe het slot sluit.
Luchtkok kookt in Vuurketel den zonne-ever, die Zeezieder heet: de
edele ever in de spijs in Walhalla, maar weinigen weten, waarmee men
zich voedt.

Gierig en Gulzig, de wolven Wodans, krijgen het eten van den koenen
kampheld, die de legers leidt,--want Wodan zelf drinkt slechts wijn.
Herdenken en Denken, de raven, vliegen iederen dag over de aarde:
Denken keert, vrees ik, niet terug,--meer bang nog ben ik voor
Herdenken.
Eikdoorn heet het hert, dat in Heervaders huis aan de boomknoppen
knabbelt; van zijn gewei druipen aldoor druppels naar Ruischkolk,
waar de stroomen ontspringen. Heidroen heet de geit, die in Heervaders
huis aan de boomknoppen knaagt; in schalen schenkt zij schuimenden
dronk voor de helden.
Slagvaardig en sterk zijn de meisjes, die mede schenken aan de heilige
helden, en mooi; schitterend haar schilden, haar lansen lang, en helmen
dekken het hoofd.
Ook mij bieden zij den beker...
Zegen van Uller en aller goden goede gunst voor wie wegneemt de
vlammende vuren.
Neemt weg mij dien ketel, dat uitzicht weer hebben op aarde de Asen."
Maar Roodspeer wilde niet dat de vuren weggenomen werden. Toen
verhaalde Vermomde de wondere namen van Wodan:
--"De Dolende heet ik, de Wijze en Heer; Vlammenoog ben ik,
Bliksemoog, Blindmaker van menschen, Langbaard en Haarbaard,
Verwarder, Verwoester, Vader der zege, Brenger van slaap. Bevende
ben ik en Bruller, Waaiende, Lucht, Ziedende, Zee, Brander en
Oorlogsman, Windrig en Wensch, Goede en Gouden, Stormheer,
Regengod, Waarachtig en Stout. Hoog heet ik, Evenhoog, Derde en
Donderaar, Watergeest, Wakker en Bries.
Sleeper was ik toen ik sleden sleepte, Sluwe in 't geding, Speerespits
voor tegenpartij, Vermomde was ik bij Roodspeer. Nu ben ik Wodan
geworden."

Koning Roodspeer zat, en hield het zwaard halfuitgetrokken op zijn
knieën. Toen hij nu hoorde, dat Wodan er was, stond hij op en wilde de
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 61
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.