in de veroverde stad hield, eensklaps ophield te 
vloeien. De imans hebben dit graf in eere gehouden, en toonen het nog,
in een der hoeken van de moskee, aan de bedevaartgangers, die 
daarvoor eene zekere vergoeding moeten geven. Voor de kerk bevindt 
zich een kleine vierkante voorhof, met vijgeboomen beplant. Vandaar 
treedt men in het voorportaal, waar vroeger de catechumenen en allen, 
die om eene of andere reden van de gemeenschap aan de heilige 
mysteriën waren uitgesloten, zich ophielden. De deuren der eigenlijke 
kerk werden alleen geopend gedurende de preek, die aan de mis 
voorafging, en die ook tot de ongeloovigen, de boetelingen en de 
catechumenen was gericht: zoodra de mis begon, werden de deuren 
gesloten. Boven dit voorportaal (narthex) bevond zich de 
vrouwengalerij, die nog in de meeste grieksche kerken gevonden wordt. 
Twee rijen groenachtig marmeren kolommen verdeelen de basiliek in 
drie schepen; het oude koor wordt door vier zuilen van rood egyptisch 
graniet omgeven. De vloer is met wit marmer geplaveid; de muren zijn 
met porfier ingelegd; eikenhouten binnenwerk, voor zoover het 
zichtbaar komt, is onbeschilderd en zonder ornament. 
Dicht in de nabijheid van dit heiligdom staat de oude kerk van 
Sint-George, Ostendji-Effendi, bij het volk onder den naam van de 
Rotonde bekend, van wege haar ronden vorm. Hier toont men u nog 
een marmerblok, zoogenaamd verde anticho, waarop volgens de 
overlevering, de Apostel Paulus zou hebben gestaan, als hij te 
Thessalonika predikte. Dit bedehuis, inwendig met mozaïeken versierd, 
is stellig een van de oudsten der christenheid. Waarschijnlijk was het 
vroeger een heidensche tempel; maar de mozaïeken zijn ongetwijfeld 
van christelijken oorsprong. Overigens zijn deze mozaïeken, uit het 
oogpunt der kunst, zeer middelmatig, en kunnen zij in geenen deele 
wedijveren met die van de kleine, voormalige kerk van Sinte-Sophia, 
door Justinianus gebouwd. Mij zijn weinig schooner overblijfsels van 
de oude christelijke kunst bekend, dan de mozaïeken van dezen fraaien 
en zuiveren koepel der Sinte-Sophia. Vijftien figuren, meer dan drie 
ellen hoog, zijn in het rond geschaard. Zij stellen de Heilige-Maagd 
voor, tusschen twee engelen, en de twaalf Apostelen. In het midden 
zweeft Christus in een glorie; daaronder dit opschrift: "Gij, galileesche 
mannen, wat staat gij en ziet op naar den hemel? Deze Jezus, die van u 
weggenomen is in den hemel, zal alzoo wederkomen, als gij hem hebt
zien heenvaren."--Zonderling genoeg, hebben de Turken dit prachtig 
mozaïek op gouden grond gespaard. 
De andere basilieken onderscheiden zich door niets bijzonders; alleen 
die van Sarali-Djami-Si is opmerkelijk door haar vorm, een latijnsch 
kruis. De anderen hebben allen, of de gedaante van een grieksch kruis, 
met gelijke armen; of wel zijn eenvoudige langwerpige zalen, met een 
halfronde nis (abside) aan het einde, zooals de oude romeinsche 
basilieken. Zij zijn al te gader zeer klein; de grootste zou nog geen 
vijfde deel beslaan van de oppervlakte van een onzer gothische 
kathedralen. Zij missen dan ook dat aangrijpende, majestueuse, 
hartverheffende, dat der middeleeuwsche kerken zoozeer eigen is; maar 
daarentegen naderen zij, door den eenvoud en de eenheid van plan en 
bouworde, meer de klassieke tempels. De kleine, hooge vensters laten 
maar een flauw licht doordringen, dat aan het gebouw iets 
geheimzinnigs geeft, geheel in overeenstemming met zijn 
oorspronkelijk karakter. 
Ik zeide reeds, dat de groote hoofdstraat der stad, de oude _via 
Egnatia_, ter wederzijde door een triomfboog wordt afgesloten. Deze 
beide monumenten, aan Augustus en aan Constantijn gewijd, zijn erg 
vervallen; het onderste gedeelte is geheel verborgen door de daar 
omheen gebouwde woningen. In deze zelfde straat ziet men nog, boven 
het platte dak eener joodsche woning, tien korinthische zuilen, met 
karyatiden in basrelief versierd. Naar men meent, wijzen deze zuilen de 
plaats aan van het oude hippodrome, waar Theodosius de bloedige 
wraakoefening deed volvoeren, die hem zoo strenge terechtwijzing van 
Sint-Ambrosius op den hals haalde. 
Sedert onze komst te Salonika hoorden wij telkens verhalen van een 
zekeren albaneeschen roover, Rabottas genaamd, die het gansche 
schiereiland onveilig maakte. In de koffiehuizen wist ieder een nieuwe 
heldendaad van dien rooverhoofdman te vertellen; maar toch 
beschouwden allen Rabottas als een braaf man. Deze eeretitel, aan den 
roover gegeven, klinkt zonderling in onze ooren: maar in Turkije is dat 
anders, en kunnen deze woorden inderdaad saamgevoegd worden, 
zonder der waarheid geweld aan te doen. De Osmanlis beschouwen
toch de rayas, dat wil zeggen alle niet-muzelmannen, ongeveer 
evenzoo als de Spartanen van ouds de heloten beschouwden: als slaven 
en verworpelingen. De raya, die de voortdurende geldafpersingen niet 
langer verdragen kan, die zijne vrouw of dochter uit de handen der 
Turken wil redden, of zich aan andere mishandelingen wil onttrekken, 
kan dit zeer dikwijls niet anders doen, dan door naar het gebergte uit te 
wijken. Maar aangezien hij, alleen op eene naakte rots, niet van de 
lucht kan leven, verbindt hij zich aldra met andere lotgenooten, die de 
verdrukking of de dorst naar wraak evenzoo uit de maatschappij heeft 
gedreven, plundert    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
