op en stond verbaasd bij het zien van melk, boter, 
eieren en drie appelen. 
--Geef me de eieren, zeide ze en terwijl ik die kluts, moet gij de appels 
schillen. 
Ik schilde en sneed de appelen in schijfjes; zij brak de eieren en stortte 
ze in het meel en begon toen te klutsen, nu en dan een lepel melk er 
bijvoegende.
Toen het beslag klaar was, zette vrouw Barberin den pot op de heete 
asch en nu behoefden wij maar den avond af te wachten; want wij 
zouden de appelbollen en de wafels als avondeten gebruiken. 
Openhartig gezegd duurde de dag mij zeer lang, en meer dan eens ging 
ik naar den pot om den doek op te lichten, die er overhing. 
--Je zult het beslag koud doen worden, zeide vrouw Barberin, en dan 
zal het niet rijzen. Maar het rees wel en op verscheidene punten zag 
men blaasjes opkomen, die barstten aan de oppervlakte. Uit het rijzende 
deeg steeg er eene heerlijke lucht op van eieren en melk. 
--Breek nog een takkenbos aan, zeide zij; wij moeten een helder vuur 
hebben zonder rook. 
Eindelijk werd de kaars aangestoken. 
--Werp het hout op 't vuur, zeide zij. 
Dit behoefde zij mij geen tweemaal te zeggen, want daar wachtte ik al 
lang op. Weldra steeg een hooge vlam den schoorsteen in en verlichtte 
de gansche keuken. 
Toen haalde vrouw Barberin een groote koekepan van den muur en 
hield dien boven de vlam. 
--Geef me de boter eens aan. 
Zij nam toen met de punt van een mes een stukje boter zoo groot als 
een noot en legde dit in de pan, waarin het dadelijk sissend smolt. 
Dat was een lekkere geur, die ons zooveel te aangenamer streelde, daar 
wij hem sinds lang niet geroken hadden. En 't was ook eene liefelijke 
muziek, die, welke voortgebracht werd door het sissen en pruttelen van 
de boter. Maar hoe ik ook geheel-en-al gehoor was voor dit aangename 
geluid, meende ik toch gerucht te vernemen op het plein voor het huis. 
Wie zou zoo laat in den avond ons komen storen? Zeker eene 
buurvrouw die wat vuur kwam vragen.
Maar ik dacht er niet langer aan, want vrouw Barberin had den lepel in 
den pot gedompeld en liet een breeden stroom van het witte beslag in 
de pan vloeien, en dit hield mij te veel bezig om op iets anders te letten. 
Er werd met een stok op de deur gebonsd en terstond daarop werd zij 
met een ruk geopend. 
--Wie is daar? vroeg vrouw Barberin zonder zich om te keeren. 
Er was iemand binnengekomen en bij de vlammen, die hem ten volle 
verlichtten, zag ik een man met een witten kiel en een dikken stok in de 
hand. 
--Zoo, vier je weer feest. Nu, ga je gang maar, sprak hij op ruwen toon. 
--Heer in den hemel, zijt gij daar! riep vrouw Barberin, terwijl zij 
plotseling haar pot naast zich zette. Jérôme! 
Toen nam zij mij bij den arm en duwde mij naar den man, die op den 
drempel was blijven staan. 
--Dat is uw vader. 
 
II. 
EEN PLEEGVADER. 
Ik was dichterbij gekomen om hem de hand te geven, maar hij hield mij 
met de punt van zijn stok terug. 
--Wat is dat voor een kereltje? 
--Dat is Rémi. 
--Ge hadt me gezegd.... 
--Welnu ja, maar.... dat was niet waar, omdat....
--Niet waar! niet waar! 
Hij kwam eenige stappen nader en hief zijn stok op. Onwillekeurig 
ging ik achteruit. 
Wat had ik gedaan? Wat had ik misdreven? Waarom ontving hij mij 
zoo, terwijl ik toch naar hem toe kwam om hem een hand te geven? 
Ik had geen tijd om na te denken over deze en dergelijke vragen, die in 
mijn verward brein oprezen. 
--Ik zie dat ge vastenavond houdt, ging hij voort; nu dat komt goed; ik 
heb een honger als een paard. Wat hebt ge voor me te eten? 
--Ik bakte wafels. 
--Dat zie ik; maar je zult toch geen wafels willen geven aan iemand die 
tien mijlen geloopen heeft? 
--Ik heb niets anders; wij wachtten u niet. 
--Niets anders? niets voor mijn avondeten? 
Hij keek om zich heen. 
--Daar heb ik boter. 
Hij sloeg de oogen naar het plafond op, waar gewoonlijk stukken 
gerookt spek hingen; maar sinds lang waren de haken leeg; aan de 
balken hingen nu slechts eenige risten uien en bossen prij. 
--Daar hebt ge uien, zeide hij, terwijl hij een der risten met zijn stok 
afsloeg; vier of vijf uien, een stuk boter, dan zullen wij een goede soep 
hebben. Gooi dat deeg er uit en zet den pot met wat uien op het vuur. 
Het beslag er uit gooien! Vrouw Barberin zeide geen woord. 
Integendeel; zij haastte zich te doen wat haar man haar gelastte, terwijl 
deze zich neerzette op de bank bij den haard.
Ik had mij niet    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
