medgezel, een krachtige, 
breedgeschouderde figuur, vertoonde een eenigszins donkerder tint, 
schoon de regelmatigheid zijner gelaatstrekken hem evenzeer als een 
man van hetzelfde bloed deed herkennen. Hij had een fraaijen 
gekrulden baard, die bijkans de helft van zijn gelaat mogt verbergen; 
een groote witte tulband dekte zijn hoofd, en zijne gestalte hulde zich 
in een lang, tot bijna aan de voeten reikend, om het midden met een 
vergulden gordel vastgehouden kleed van donkere, maar fijne stof; ook 
hij was gewapend met sabel en speer en om zijne schouders hing een 
klein, rond schild. De dienaars droegen anders niet dan wijde, los 
omgeslagen mantels over de anders weinig bedekte bronskleurige leden; 
verscheiden helblinkende koperen ringen, onder 't voortrijden een 
rinkelenden klank veroorzakend, sierden hunne enkels en 
polsgewrichten; korte speren en ronde schilden vormden hun 
wapentuig. 
Uit de gesprekken hunner meesters ware spoedig op te maken geweest, 
wie deze waren, van waar zij kwamen en welk het doel van hunner reis. 
De jonge edelman, Siddha Rama, was de zoon van den eersten minister 
van Kaçmir en door zijn vader met het overbrengen van belangrijke 
brieven naar het hof van Keizer Akbar of den Grooten Mogol, te Agra, 
belast, waar hij tevens het bevel zou aanvaarden over eene afdeeling 
Radjpoet-ruiterij, die onder de hulptroepen van het keizerlijk leger 
dienst had te doen. Hij werd vergezeld door zijn leermeester Koelloeka, 
een Brahmaan van afkomst, en deels geleerde, deels krijgsman, die hem 
zoowel in de oorlogskunst en alle ridderlijke oefeningen als in de 
aloude heilige taal en de daarin gestelde klassieke en gewijde schriften 
had onderwezen. Alvorens echter den togt naar Agra voort te zetten, 
hadden zij een bezoek te brengen aan een kluizenaar in het gebergte, 
om vervolgens naar Allahabad te vertrekken, waar Siddha's oom in 
naam des Keizers bevel voerde over het fort aan het vereenigingspunt
van Ganges en Djoemna, en waar ook de verloofde van Siddha, de 
jeugdige Iravati, dochter van den Goeverneur, met verlangen naar het 
aangekondigd bezoek van haar toekomstigen echtgenoot uit bleef zien. 
--Maar, eerwaarde Koelloeka!--sprak Siddha, na een tijdlang 
stilzwijgend naast zijn leermeester te hebben gereden,--gij, die zoo 
goed hier den weg kent, vertelt mij dat wij nu vlak bij de kluizenarij 
van Gaurapada Bhikshoe moeten zijn, en ik zie toch niets wat maar op 
een kluis of zoo iets gelijkt. Zou de heilige man ook soms zijn 
verhuisd? 
--Geduld maar, mijn jonge driftkop!--antwoordde de Brahmaan,--zoo 
aanstonds komen wij aan een wending van den berg, die ge van hier 
nog niet zien kunt, en als wij daar zijn, zult gij spoedig genoeg het 
kleine bosch in de vallei zien liggen, waar Gaurapada zijn stille woning 
heeft gebouwd. Maar gij mogt wel met wat meer eerbied van den 
Eerwaarde spreken, naar mij dunkt. Trouwens hij zal u dat zelf wel 
leeren als gij hem maar eerst ontmoet. 
--Nu,--hernam Siddha vergoelijkend,--'t was zoo kwaad niet gemeend.... 
Maar wat is dat?--riep hij eensklaps uit, met zijne lans naar het hooge 
gras aan de zijde van den bergweg wijzend, dat zich golvend scheen te 
bewegen, schoon geen wind het verschijnsel kon veroorzaakt hebben. 
En eer zijn bedaarder medgezel hem kon weerhouden was de 
hartstogtelijke jager met zijn paard in het gras gesprongen, en baande 
hij met gevelde speer zich een weg naar de plek waar hij de beweging 
in het gras had opgemerkt. Onmiddelijk en nog vóór Koelloeka rende 
een der dienaren zijn jongen meester na, toen hij dezen plotseling weer 
zag stilstaan en als verwonderd om zich heen staren. Alle beweging in 
het gras had volkomen opgehouden, geen sprietje bewoog zich meer en 
geen geluid werd vernomen. Daar begon het golven opnieuw, maar 
veel verder af, en boven de hooge grashalmen vertoonde zich bijwijlen 
het bruingevlekte ligchaam van een grooten tijger, die met geweldige 
sprongen voortrende. Nogmaals gaf Siddha zijn paard de sporen, maar 
't volgend oogenblik lag hij in zijne volle lengte in het gras: een dicht 
begroeide kuil had paard en ruiter doen storten. In een oogwenk echter 
was deze weer op de been. 
--'t Is niets, Vatsa!--zeide hij tot zijn dienaar, die van zijn paard 
gesprongen, op hem was toegesneld,--ik ben hier zacht genoeg 
neergekomen. Als mijn beste schimmel 't er nu maar even goed heeft
afgebragt! 
Bij onderzoek bleek gelukkig, dat het edele dier evenmin eenig letsel 
had bekomen als zijn doldriftige berijder, maar de tijger was weg en 
nergens meer te bespeuren, zoodat men niets anders te doen had dan 
spoedig weer in den zadel te springen en den gestoorden togt voort te 
zetten. 
Zwijgend reed nu weer Siddha, over zijn dwaas avontuur niet weinig 
beschaamd, nevens zijn goeroe, tot deze het stilzwijgen afbrak met te 
zeggen: 
--Gij hebt daar, geloof ik, een gekken streek begaan, mijn waarde! 
--Ja!--bekende Siddha nederig,--ik heb ongetwijfeld een mal figuur 
gemaakt met daar zoo om te rollen. 
--Nu,--hernam Koelloeka,--dat kondt gij niet helpen;    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
