t Bedrijf van den kwade | Page 2

Herman Teirlinck
met zijne aanvraag goed ontvangen. Sindsdien geraakte er een beetje verscheidenheid in 't eenvormige leven der familie Wilder: Sebastiaan kwam wekelijks een bezoek afleggen en bleef dan soepeeren, en dat alleen was al een gewichtige verandering; bij tijden werd ook een concert bijgewoond of een tentoonstelling bezocht; dan moest er in stad gesoepeerd worden--en ook dat was zeer gewichtig.
Goedele keek toe naar de chrysanthemen, hoe bombastisch ze daar pronkten in schitterende ijdelheid, met hunne ommekrullende blaadjes, regelmatig middenwaarts toegevouwd. En hare gedachten, langs vage wegen, wendden zich geleidelijk naar de toekomst. Ze probeerde na te gaan, met waarschijnlijke veronderstellingen, hoe 't zijn zou, als ze dees huis en vader en moeder en grootvader verlaten zou. Zij en voelde in de verte geen heimwee, geene aandoening daarom. Ze zou hier uitgaan en zou den dorpel met haastigheid vergeten. 't Was hier ook zoo leeg, zoo lustloos en vunzig. Naarmate zij opgegroeid was in sterkte en schoonheid, had zij zich meer en meer vernepen en bezeerd gevonden, en nu stond zij daar, in hare volle grootte, een machtige vrouw, gekleineerd en gekwetst door al wat om haar was en werd. Bij moeder vond ze geen zoetiger toevlucht en vader was peuterig in zijn dagelijksche manieren; hij en deed maar bekrompen werken en wist geen doel, en steunde voor gewichtige besluiten op moeder. Grootvader was hard. Zij vreesde van die drie moeder alleene, omdat moeder danig struisch was in koppige, strenge besluiten, en korte, scherpe woorden had. Daarom was heur streelend de brave liefde van Sebastiaan. Zij en wachtte nooit met koortsig verlangen op hem, noch en vreesde gejaagd zijn vertrek. Ze liet zich zijn komste welgevallen en vleide zich een stonde in de lauwte zijner lijze genegenheid. Ze meende wel dat ze hem liefhad, maar de muren waren hier te eng en te zwaar. Ze zou met hem trouwen en in 't open geluchte gaan en vrij wezen. Alles zou nieuw zijn. Ze zou hem liefhebben, omdat hij goed was....
Ze boog zich trage over de chrysanthemen en snoof den kouden geur ervan en voelde even de blaadjes kittelen over hare wangen. Die jeukte maakte haar ongedurig en, als zij weer in de boomen van den tuin het blazend gewaai hoorde roefelen, rechtte zij zich plots op, uit gansch hare lengte, en bleef roerloos kijken, strak v����r zich heen, naar een voorbijvliegend beeld. Op dees oogenblik voelde zij gansch haar vleesch in ��ene trilling pijnlijk worden en haar bloed slaan in forsche geuten naar hare slapen. Vluggelings viel om haar al wat bestond en blijvend zijn zou, en ze rees, grooter en sterker--en moeder en Sebastiaan en het huis--'t en raakte noch en deerde haar. Ze wou 't weere voelen zoeven langs hare wangen, ze wou heur haar los laten vlaggelen en ze wou luisteren naar 't geklapper van 't krakende geboomte....
Seffens neigde haar voorhoofd en ze zocht verlegen naar 't gewone zicht der dingen, naar die twee visscherstafereelen aan den wand, naar 't klavier, naar de glazen dresse, met haar menig ruitwerk, zoo drollig van verve ... en hare oogen steunden erop, alsof zij er fluks naar grabbelen moest om niet omverre te stuiken. Wanneer ze opnieuw rustig was, tot ze stille naar 't venster en zonk weg met hare toevallige gedachten, al over den bonten lochting, een heelen tijd lang.
--Goedele!
Mevrouw Wilder stond in 't deurgat. Mevrouw Wilder was groot boven de mate, grooter nog dan hare dochter, en struisch ook daarenboven, breed geschouderd en grove gelend. Haar hoofd was lijk in brutalen steen gebeiteld, zonder nuttelooze kleinigheden--een laag, plat voorhoofd tusschen vlakke slapen, blauwe oogen in vierkante holten, sterke kaken en een stevige kin. Ze zag er uit wel een van tenden de vijftig jaren, maar effen-zwart bleven heur haren, zorgvuldig te midden open, in gladde vlechten gekamd en bezij hare ooren in een nat, regelmatig krulleken vastegeleid. Gerimpeld en was zij niet: haar gezichte bleef gedurig effen en eenvervig, en nooit en speelde er een vouwken of tintelde er een kleureken in dat toonloos, gelijkvormig gelaat. Haar breede hals, ten halve bloot boven de korte krage, was een paal van stoere kracht. Zij boog zelden. Zij stond, keersrechte, in haar zwarte merinoskleed; zij droeg haar hoofd daar hooge, waar 't blijvend was en rijzekens roerde. Zij en droeg oorbellen noch armband noch eenig ander sieraad; haar trouwring was heel smal en in haren zwellenden vinger vergroeid. Zij was koud. Ze vereenzaamde zich in een killige atmosfeer, die zij om haar geschapen had en allerwege meesleepte, overal stichtend een ongewoon ongemak bij de naderende menschen. Maar, in haren witten blik, lag anderzijds een verre treurnis, een verre klacht over leed, dat niet te heelen was. Seffens echter wist zij die zwakte met een stalen schicht te duiken--en seffens herkwam van wijd de droefheid, kalm en zonder deernisse. Bij tijden zakten hare
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 89
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.