brief van de tafel te nemen. "Hier 
is nu dat verzoek," zei ze, "en verder kun je alles wel raden."--"Dus 't is 
waar gebeurd!" zei de prinses. "Die arme, arme prins! En nu gaat U 
toch, lieve fee, nu gaat U toch, om den armen zieke weer beter te 
maken?"--"Ik zou het zoo graag doen," zei de fee, "maar het land van 
den prins is ver, en ik ben oud, te oud, om zoo ver te reizen. Er moet 
een ander, eene jongere in mijne plaats gaan."--"Maar wie zou zoo 
mooi kunnen vertellen, als U!" riep de prinses. "Er moet immers juist 
zoo heel mooi verteld worden!"--"Ik weet er maar één," zei de fee; "'t is 
een meisje, dat dol is op sprookjes, dat zich eene lange reis getroost, 
om één sprookje te hooren, dat...."--"O, lieve fee," riep de prinses, "U 
kunt mij toch niet meenen!"--"Zeker! ik meen niemand anders," zei de 
fee; "zou er wel één ander meisje zijn, die zooveel sprookjes in haar 
leven gehoord heeft en die de sprookjes zóó liefheeft? Je hebt het nooit 
geprobeerd, kindlief, maar je moet mooi kunnen vertellen, en nu ik niet 
kan gaan, moet jij den prins redden."--"Ik wil het graag probeeren, als 't 
niet anders kan," zuchtte de prinses, "maar ik ben bang..." "Niet bang 
wezen, liefje, met moed op reis gaan; wie weet, hoe heerlijk de 
terugkomst is."
Dien nacht sliep de prinses slecht; maar ze zette toch den volgenden 
morgen een vroolijk gezichtje en stapte dapper in het rijtuig, waarmee 
ze de reis beginnen zou. 't Was bijna avond, toen de prinses de stad 
binnen reed, waar de prins woonde. Nieuwsgierig tuurde ze door de 
raampjes. Alle menschen, die op de straat liepen, zagen er triest en 
treurig uit. Ze kwam voor het paleis, daar stond het zwart van 
menschen, en toch was het er doodstil. Alle menschen lieten het hoofd 
hangen en zett'en bedrukte gezichten: de prins zou dien nacht wel 
sterven. 
De prinses stapte uit het rijtuig. Met groote moeite kwam ze door de 
menschenmassa heen bij de deur van het paleis. Ze vroeg den koning te 
spreken. Antwoord: die was niet te spreken; die zat bij het sterfbed van 
den prins en wou daar niet weg. Dan moesten ze maar den dokter 
roepen en zeggen, dat ze kwam met eene boodschap van de 
sprookjesfee. Pas had ze dat woord gezegd, of de deuren vlogen voor 
haar open, en het duurde geen vijf minuten, of ze stond in de 
ziekenkamer. 
Daar lag de arme prins onder zijne zijden dekens--doodsbleek. Hij 
sloeg even flauwtjes de oogleden op, toen de prinses binnen kwam, 
maar sloot de oogen ook dadelijk weer; 't was hem onverschillig, wie er 
kwam of ging. "Kijk eens, mijn jongen," zei de koning, "daar is een 
jong meisje, en de dokter zegt: ze is gekomen om je weer beter te 
maken."--"Mij weer beter maken?" zei de prins met eene matte stem, 
"mij weer beter maken, dat kan niemand."--"Mag ik het eens probeeren, 
beste prins?" vroeg de prinses met eene hartelijke, vriendelijke stem. 
"Kijk, eerst wil ik Uw hoofdkussen eens prettig opschudden, en dan ga 
ik bij Uw bed zitten en vertel U een sprookje...." "Een sprookje!" zei de 
prins, en zijne stem klonk een beetje helderder, "kun je sprookjes 
vertellen?"--"Of ik!" zei de prinses, "ik kom regelrecht van de 
sprookjesfee, en U moest heel veel groeten van de goede fee hebben, en 
ze wenschte U hartelijk beterschap. Als ze niet zoo heel oud was, zou 
ze zelve gekomen zijn om U te vertellen, maar nu heeft ze mij de 
sprookjes geleerd. Mag ik beginnen?" De prins knikte glimlachend met 
het hoofd. "Waar zal het van wezen? van menschen, van dieren of van 
dingen?" vroeg de prinses, "'t Is mij alles hetzelfde," zuchtte de prins,
die al weer matter begon te worden. "O, wat ben ik ziek. Je hadt 
vroeger moeten komen. Ik sterf van honger naar sprookjes." 
Maar de prinses begon. Ze vertelde van de wilde zwanen, van de 
trouwe Elise, die om hare broers te redden uit de betoovering van eene 
booze fee, nooit een woord mocht praten, voordat ze elf pantserhemden 
van brandnetels gevlochten had. Die bleef zwijgen, toen de menschen 
allerlei leelijks van haar zeiden, ook toen de koning, dien ze zoo lief 
had, haar beschuldigde. De prins deed onder 't vertellen de oogen al 
wijder en wijder open en richtte zich zelfs wat op, om beter te luisteren. 
Toen de vertelling uit was, zei hij: "Mooi. Jammer, dat het uit is!" Toen 
draaide hij het hoofd op zij en sliep rustig in.--De dokters schudd'en het 
hoofd en zeiden: "Wonderlijk, wonderlijk!" De prins had immers in zoo 
langen tijd niet rustig geslapen. De koning zag er zoo gelukkig uit en 
dankte de prinses en liet haar naar eene prachtige logeerkamer in 't 
paleis brengen,    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.