Wat eene moeder lijden kan

Hendrik Conscience
ꗺWat eene moeder lijden kan

Project Gutenberg's Wat eene moeder lijden kan, by Hendrik Conscience This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.net
Title: Wat eene moeder lijden kan
Author: Hendrik Conscience
Release Date: February 21, 2004 [EBook #11209]
Language: Dutch
Character set encoding: ISO-8859-1
*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK WAT EENE MOEDER LIJDEN KAN ***

Produced by Joris Van Dael and PG Distributed Proofreaders

HENDRIK CONSCIENCE
WAT EENE MOEDER LIJDEN KAN

I
Het was uitermate koud in de laatste dagen der maand Januari 1841. De straten der stad Antwerpen hadden haar winterkleed aangenomen en glinsterden van zuivere witheid; de sneeuw viel echter niet bij zachte vlokken, noch verheugde het oog met hare duizend dooreenspelende pluimkens; integendeel, zij viel kletterend en als hagel tegen de vensterglazen der geslotene huizen,--en de bittere noorderwind joeg de meeste burgers, die zich op hunnen dorpel vertoonden, terug naar de gloei?nde kachel.
Niettegenstaande de bitsigheid der koude, en alhoewel het slechts negen ure in den morgen was, zag men, mits den Vrijdag, vele personen voorbijgaan. De jonge lieden poogden zich door loopen te verwarmen, de goede burgers bliezen grimmend in de vingeren en de werklieden sloegen zich met geweld de armen om het lichaam.
Op dit oogenblik ging er eene vrouw vrij langzaam door de Winkelstraat, welker inwoners zij wel moest kennen, daar zij uit en in de arme huizen ging, en deze telkens met eene uitdrukking van genoegen verliet. Een satijnen mantel, die gewis met watten gevuld was, bedekte hare fijne leden, een fluweelen hoed drukte haar zwierig hoofd en hare wangen, die een weinig door de zure lucht verpurperd waren; eene boa omslingerde haren hals, en hare handen verborgen zich in eene fraaie moffel. Deze juffer, die genoegzaam rijk scheen, bevond zich op den dorpel van een huis, in hetwelk zij gereed stond om binnen te treden, toen zij eensklaps in de verte eene andere juffer harer kennis zag aankomen; zij bleef bij de deur der arme woning staan, totdat hare vriendin haar nabij was; dan ging zij haar met eenen gullen lach te gemoet, en sprak haar aldus aan:
"Eenen goeden dag, Adela. Hoe gaat het?"
"Tamelijk wel, en met u?"
"God zij dank, ik ben gezond en zoo verheugd dat ik het u niet zeggen kan"
"Waarom? Het schijnt mij dat het weder zoo vermakelijk niet is?"
"Ja, voor mij wel, Adela. Ik ben nog maar een uur uit het bed, en reeds heb ik twintig arme woningen bezocht. Maar ik heb armoede gezien, lieve Adela, armoede dat het hart er van breken zou. Honger, koude, ziekte, naaktheid,--het is onbegrijpelijk. Ho, ik acht mij gelukkig bemiddeld te zijn, want het is zoo verheugend goed te doen!"
"Men zou zeggen, dat gij goesting hebt om te weenen, Annah! Ik zie water in uwe oogen blinken;--wees toch zoo gevoelig niet. De arme menschen zijn immers dezen Winter zoo niet te beklagen? Zie eens wat uitdeelingen er geschieden: kolen, brood, aardappelen, het wordt er alles in overvloed gegeven. Gisteren zelfs schreef ik nog in voor vijftig franken; en ik mag u wel zeggen, dat ik liever mijn geld laat uitdeelen dan zelf in al die vuile woningen te gaan."
"Adela, gij kent geene arme menschen. Oordeel ze niet op die slordige bedelaars, die het rondhalen van aalmoezen als een goed ambacht aanzien, en hunne kleederen met inzicht vervuilen en scheuren, om den afschrik of het medelijden in te boezemen. Kom met mij, ik zal u werklieden toonen, wier kleederen niet gescheurd zijn, wier huishouden niet vuil is, en wier mond zich niet zal openen om te vragen, maar alleen om te danken en te zegenen. Gij zult den afgrijselijken honger op hunne wezenstrekken geschilderd zien,--het zwarte brood bevrozen tusschen de verstijfde vingeren der kinderen, de tranen der moeder, de sombere wanhoop des vaders.... Ho! sloegt gij een oog op dit stomme tafereel van smart en lijden, wat engelenblijdschap zoudt gij vinden in dit alles met een weinig gelds te veranderen.--Gij zoudt die arme kinderen zich dansend aan uwe kleederen zien hechten; de moeder met saamgevoegde handen u toelachen; den vader, door dankbaarheid verdwaald, uwe fijne hand in zijne beenige handen drukken en met brandende tranen besprengen!--En dan, dan zoudt gij ook tranen van zaligheid storten, Adela, en gij zoudt uwe handen aan de hunne, hoe ruw ook, niet onttrekken.... Zie, Adela, de gedachtenis van zulke stonden ontroert mij te zeer!"
Terwijl Annah, met diep gevoel en met treffende stem, dit tafereel schetste, had hare vriendin niet gesproken; zelfs niet van die korte woorden of klanken welke de deelneming van den aanhoorder aanduiden. De ontroering harer vriendin was geheel in haar overgegaan, en toen Annah haar aanzag, was zij juist bezig met haren zakdoek uit hare moffel te halen,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 11
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.