der dingen, die de 
mensen nooit straffeloos schendt. 
Er is één dag in het jaar, waarop de ruwe ongebondenheid, die in 
gewone tijden reeds groot is, haar toppunt bereikt: op den dag der 
groote kermis van de Borinage, den feestdag bij uitnemendheid, den 
dag van Sinte-Barbara. Op dien dag staat de arbeid in de mijn stil en 
dommelt de moloch. Zelfs in de slechtste jaren trekken de mijnwerkers, 
mannen, vrouwen, jongens, meiden, met trommels en trompetten 
voorop, in gansche troepen van de eene herberg naar de andere; elk 
oogenblik wordt de lucht verscheurd door de losbranding van kleine 
kanonnen, waarmede eereschoten worden gedaan ter verheerlijking van 
de heilige patronesse, wier naam aan al dat onstuimig gejoel en getier, 
aan deze liederlijkheid, wordt verbonden. 
Vijf-en-twintig jaar geleden, toen de kolenindustrie in vollen bloei was 
en er geld in overvloed verdiend werd, gingen deze kermissen gepaard 
met maaltijden waaraan patroons en gezellen te zamen deelnamen, met 
allerlei grappen en vertooningen, met eene uitdeeling van prijzen aan 
de mijnwerkers, die in den loop van het jaar de grootste hoeveelheid 
steenkool hadden uitgegraven. Elke parochie versierde toen hare altaren 
met groen en bloemen, met een bonten, veelkleurigen opschik, ter eere 
van de heilige patronesse. 
De toenemende nood der bevolking heeft sinds dien tijd deze 
feestelijkheden vrij wat vereenvoudigd; toch wordt er nog altijd 
geschoten, en nog steeds stroomt eene talrijke schare naar de hoogmis, 
om daar, als in de tegenwoordigheid der beschermvrouwe, voor eenige 
oogenblikken de moeite en den kommer van het leven te vergeten en 
het harte op te heffen tot hooger en beter dingen dan de arbeid in de 
mijn en de uitgelatenheid in de herberg. Ook op de tafel der armsten
verschijnt dien dag de rijsttaart met pruimen, waaraan het gansche 
gezin smult, onder het drinken van groote kommen koffie. Het oude 
gebruik brengt ook mede, dat op Sinte-Barbaradag, de eerste ploeg die 
in de mijn afdaalt, eene ruw bewerkte afbeelding van de "goede 
vrouwe", die op algemeene kosten is gekleed en versierd, met zich 
neemt. Dat beeld blijft daar den geheelen dag, als het zichtbare teeken 
en onderpand van de hulp en bescherming, die deze heilige aan het 
arme volk der mijnwerkers wil verleenen, en te harer eere worden 
verschillende ceremoniën verricht, die echter niet in alle mijnen 
dezelfden zijn. Doorgaans wordt het beeld in eene nis geplaatst, onder 
het schijnsel van drie of vier kaarsen: eene zwakke herinnering aan den 
schitterenden glans van de honderden waskaarsen op het hoogaltaar der 
kathedralen. Maar de verblindende pracht dier kathedralen haalt toch 
niet bij den treffenden aanblik van die drie of vier glimmende lichtjes, 
verloren te midden der eeuwige duisternis, maar die met hun wemelend 
schijnsel de ruwe harten van zoo velen, althans voor een enkelen dag, 
met hoop en vertrouwen vervullen. Zoo lang zij in den afgrond 
tegenwoordig is, de goede en barmhartige en veel vermogende vrouwe, 
schijnt het altijd dreigende gevaar bezworen; en gelijk zij des morgens 
met plechtig eerbetoon in de mijn werd gebracht, zoo wordt zij des 
avonds weer statig en ernstig omhoog gevoerd, maar nu bezoedeld en 
besmoezeld door rook en damp en kolenstof. Boven gekomen, 
beijveren de jonge meisjes zich nu om haar toilet weer in orde te 
brengen; vervolgens wordt het beeld in een daarvoor bestemd kistje 
weggeborgen en door eene der vrouwen, aan wie de zorg voor de 
relikwie is opgedragen, mede naar huis genomen, om daar bewaard te 
blijven tot het volgende jaar. 
De Sint-Barbaradag, 4 November, valt juist samen met den aanvang der 
kermis te Bergen. Reeds tegen den middag wemelen de wegen naar de 
hoofdstad van menschen; men vecht om eene plaats in de spoortreinen; 
in talrijke troepen gaat men op naar het oude Bergen. Daar beweegt 
zich eene nieuwsgierige en kijklustige menigte langs de tenten en 
kramen; met open mond staan de Borains in troepen te kijken naar de 
kunstverrichtingen van den koorddanser en den goochelaar, en wisselen 
zeer gepeperde aardigheden met de hansworsten en kunstrijdsters. De 
huismoeders staan stil voor de kramen, waar zij haar inkoopen willen 
doen, en loven en bieden en dingen tot in het oneindige, van de eene
kraam naar de andere drentelende, tot zij eindelijk haar gading 
gevonden hebben. Dan gaat men gezamenlijk, onder luid rumoer, een 
bezoek brengen aan de dikke dames, aan het kalf met twee koppen, aan 
het vreeselijke zeemonster dat levende menschen verslindt. Ook de 
nederige tent van de waarzegster wordt niet vergeten, want ieder is 
begeerig te weten wat de toekomst hem brengen zal; en is men 
hieromtrent meer of minder volledig ingelicht, dan gaat het in troepen 
naar de poffertjes- en beignetskramen, waar men zich de maag vult met 
het gebak, dat rijkelijk met sterken drank wordt besproeid. En wanneer 
eindelijk, diep in den nacht, in de kroegen en danshuizen de laatste 
stuiver is verteerd en het laatste glas geledigd, dan    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.