den dag 
telegrafisch dezelfde autorisatie vroegen, vischten achter het net. Eerst 
den volgenden dag kwamen de eerste aanbiedingen van andere 
Hollandsche uitgevers in. Niet alleen waren zij allen te laat, maar hun 
voorwaarden bleven ver ten achter bij die van eerstgenoemden uitgever, 
die zonder nadere onderhandelingen f10,000 bood, en dit bedrag 
onmiddellijk verdubbelde toen hij vernam, dat Rob het voor de 
algemeene armen van Amsterdam wenschte te bestemmen. 
Ondanks het gedane verzoek, had Rob geweigerd zelf het relaas van 
zijn lotgevallen te schrijven. Hij verklaarde daartoe den tijd te missen, 
en zooals we later zien zullen, was dit motief alleszins gegrond. Het 
gevolg van een en ander was, dat de uitgever denzelfden dag een 
telegram verzond van dezen inhoud:
"A. Bertrand--Hotel de Draak-- Peking. 
"Rob Rensma terug--ben in het bezit van zijn aanteekeningen--wilt ge 
daaruit reisverhaal samenstellen--honorarium f5000." 
De bewerker van dit verhaal maakte op dat oogenblik een reis door 
China, bezig met het verzamelen van gegevens voor een nieuw 
jongensboek, en seinde terug: 
"Ja--ik kom. 
A. Bertrand." 
Veertien dagen later werd te Amsterdam een begin gemaakt met het 
schiften en ordenen van Rob's notities, en als resultaat daarvan ligt 
thans het volledige en getrouwe overzicht van Rob's wonderlijke 
avonturen voor u. 
 
TWEEDE HOOFDSTUK. 
ROB VLIEGT DE LUCHT IN. 
Wat Rob in het Vondelpark vond.--De geheimzinnige doos.--Rob 
meent een komplot op het spoor te zijn.--Hoe zijn nieuwsgierigheid 
gestraft werd. 
Het ligt voor de hand, dat men al gauw na Rob's verdwijning zich de 
vraag stelde: wat is de onmiddellijke aanleiding tot zijn ontvoering? Is 
hier een wraakoefening in het spel? Is er een bepaalde reden waarom 
juist Rob het slachtoffer van deze geheimzinnige geschiedenis moest 
worden? 
De lezer zal zich deze vraag ook gesteld hebben, en het ligt daarom in 
de bedoeling allereerst in dit opzicht een nadere verklaring te geven. 
Iedereen weet, dat Rob den avond vóor de ontvoering in het 
Vondelpark gefietst had, daarna nog even in zijn studieboeken had
gesnuffeld, en vervolgens naar bed gegaan was. Er was dien dag, noch 
de vorige dagen, iets bizonders met hem gebeurd, en den volgenden 
dag was hij op het gewone uur naar school gegaan. Deze eenvoudige 
feiten waren aan ieder bekend, en men kon er met geen mogelijkheid 
eenige aanwijzing in vinden, die steun aan het gerechtelijk onderzoek 
zou geven. 
Maar wat tot op heden niemand geweten heeft, is het volgende. 
Toen Rob door het Park fietste, liet hij zich als gewoonlijk geen 
enkelen kwajongensstreek ontgaan, en, in zijn neiging om dingen te 
doen die verboden zijn, reed hij ook zoo nu en dan door de voetpaden. 
De parkwachter had hem voor deze overtreding al menig standje 
gemaakt, maar op dat oogenblik was de man niet te zien, en bovendien 
begon 't al te schemeren. Op het wandelpad, dat langs den vijver loopt, 
had Rob het ongeluk met zijn voorwiel een van twee mannen te raken, 
die daar op een bank in fluisterend gesprek zaten. De mannen, blijkbaar 
verschrikt, stonden haastig op; de een mompelde iets dat Rob niet 
verstond, en daarna verwijderden beiden zich snel. Rob was ook even 
geschrokken, meenende dat hij den man bezeerd had, maar toen hij zag 
dat ze 't blijkbaar niet boos opnamen, maakte hij zich gereed om weer 
in het zadel te springen. Daar werd hij echter op zijn schouder getikt, en 
de parkwachter stond naast hem, zeggend: "al weer zonder licht?" De 
wachter, een goedhartig man, wist wel dat Rob nu eenmaal 
onverbeterlijk was, en liet het dus bij deze vermaning. Maar Rob vond 
het toch verstandiger, zijn lantaren aan te steken. Daarom zette hij, 
terwijl de wachter weer verder wandelde, zijn wiel tegen de bank, en 
stak een lucifer aan. Weldra brandde de lantaren helder, en Rob wou 
juist wegrijden toen hij op de bank een metalen voorwerp zag liggen, 
dat de stralen van het lantarenlicht scherp weerkaatste. Dadelijk was 
zijn nieuwsgierigheid geprikkeld; hij nam het voorwerp, dat een stalen 
doos of kistje bleek te zijn, op zijn fiets mee, en besloot het thuis eens 
op zijn gemak te bekijken. 
Het zou zeer zeker verstandiger van Rob geweest zijn, als hij het kistje 
aan den parkwachter ter hand had gesteld, of getracht had de beide 
mannen in te halen, die het klaarblijkelijk hadden laten liggen. Maar de
vorm en het uiterlijk van zijn vondst trokken hem zoo aan, dat hij niet 
laten kon het voorloopig in zijn bezit te houden. Dat hij, thuisgekomen, 
het voorwerp aan niemand liet zien, heeft een verklaarbare oorzaak. 
Een paar maanden geleden toch, in de zomervacantie, had Rob, bij 
familie in Utrecht logeerende, bij een der forten in den omtrek der stad 
een langwerpige huls gevonden, die later bleek een dynamietpatroon te 
zijn, welke vermoedelijk na een oefening van de genie-troepen was 
blijven liggen. 
Dat wist Rob toen echter nog niet; hij had er aan gepeuterd en    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.