gaat."-- 
Maar daar er geen spons te vinden was, die nat wou worden, noch een 
kam, die door zijn krullen wou gaan, begon hij, na een tijdje misbaar te 
hebben gemaakt, toch terug te krabbelen en vroeg uit zichzelf om zijn 
mooie pakje en zijn schoenen met gespen. 
Weer wat nieuws! Het pakje en de schoenen hadden zijn woorden 
gehoord en weigerden nu op hun beurt te komen, waar men niet op hen 
gesteld was geweest. Het pakje vloog gewoon weg, toen hij 't wou
grijpen; hoe verder Deugniet de armen uitstrekte, des te hooger ging het 
en eindelijk bleef het aan de zoldering hangen, vanwaar 't spotachtig op 
hem scheen neer te zien. De schoenen deden al even mal op hun manier. 
De eene werd plotseling zoo klein, dat zelfs een kat er zijn pootje niet 
in zou hebben kunnen krijgen en de andere werd zoo groot, dat 
Deugniet er wel twee voeten tegelijk in kon steken. 
Zijn moeder stuurde eerst het personeel weg, dat verbluft over 't geen 
hier vandaag te zien was, als vastgeworteld in de kamer was blijven 
staan; zij vond het al te naar voor haar kleinen jongen zoo aangegaapt 
te worden in zijn vernedering. 
Toen zij alleen waren, trok zij hem aan haar borst. 
"Wat zal er nog van ons moeten worden, kind," zoo riep zij uit, "als je 
je niet vast wilt voornemen, in 't vervolg dadelijk en zonder tegen te 
stribbelen te gehoorzamen! Dit heeft de goede fee je willen leeren, door 
de rampzalige gave, die zij je bij haar vertrek heeft geschonken. Mijn 
jongen, luister goed en onthoud het voor je leven: _als men kinderen 
iets gelast, dient het tot hun bestwil; geen grooter ongeluk zou hun 
kunnen overkomen, dan zelf de vrije beschikking over 't al of niet 
gehoorzamen te verkrijgen._ 
De fee heeft jou die vrije beschikking geschonken en nu bemerk je 
reeds wat er de treurige gevolgen van zijn. Waak toch in 's Hemels 
naam over jezelf, als je mij niet van verdriet wilt laten sterven, want ik 
voel, dat 't mij onmogelijk zal zijn je ongelukkig te zien. En toch zal je 
dit weldra worden, kind, ongelukkig, diep rampzalig, als je er mee 
voortgaat jouw wil tegen dien van vader of moeder in te laten gaan." 
Deugniet was zoo dom niet, of hij begreep heel goed hoe waar deze 
woorden waren. Ook hield hij veel van zijn moeder--welk kind, hoe 
ondeugend ook, zou dit kunnen laten?--Haar diepe smart en teedere 
liefde deden zijn steenen hartje eindelijk smelten. Hij sloeg zijn armen 
om haar hals, drukte zijn vuil snoetje tegen haar reine, blanke wangen 
en veegde zoo de twee groote tranen weg, die stil naar beneden gleden. 
Zij alleen hadden de macht de betoovering te verbreken, die in werking 
was getreden, na zijn verklaring, niet meer nat gemaakt te willen
worden.-- 
Zoo waren moeder en zoon dus weer verzoend. Samen gingen ze nu 
naar de huiskamer, waar op een aardig tafeltje van gepolijst notenhout 
de boeken en schriften van den kleinen jongen gereed lagen. 
"Wees nu eens ijverig," sprak zijn moeder, terwijl zij hem op 't 
voorhoofd kuste, "en leer als een lieve jongen het lesje, dat je vanavond 
voor vader moet opzeggen. Wanneer de goede fee hoort, dat je je best 
hebt gedaan, wordt zij misschien zachter jegens je gestemd en zal ze er 
mogelijk toe te bewegen zijn, die noodlottige gave weer terug te 
nemen." 
Als Deugniet het voor 't kiezen had gehad, zou hij den tuin in zijn 
gevlogen. Nu hij echter pas, slag op slag, zulke harde lessen had gehad, 
durfde hij niet tegen te spartelen en ging dus gehoorzaam aan de tafel 
zitten. Met moed begon hij te leeren, maar ongelukkigerwijze stiet hij 
al in den vierden regel op zoo'n moeielijk, lang woord, dat de oude 
tegenzin plotseling weer de overhand kreeg. Dat lastige woord bracht 
alles in de war. 't Was als een groote steen midden op je pad, die je den 
doorgang verspert. Na vruchteloos getracht te hebben er overheen te 
komen, gooide de ongeduldige, kleine jongen 't boek spijtig op den 
grond. 
"Ik heb een hekel aan leeren; 'k wil van geen enkel boek meer iets 
weten," riep hij driftig uit. 
"Wat is dàt nu?" vroeg zijn moeder en zag hem aan met een blik, die 
hem aanstonds tot zichzelf bracht. "Is dàt wat je mij zooeven beloofd 
hebt?" 
"Neen moeder," antwoordde hij beschaamd; "och, wees maar niet 
boos!" Meteen raapte hij het boek op en wou weer aan zijn lesje 
beginnen, maar, stel je voor, met geen mogelijkheid kon hij het open 
krijgen. Zijn hevig ontstelde moeder spande eveneens al haar krachten 
in----tevergeefs. 
Nu riep zij den koetsier en den huisknecht, beiden sterke mannen; ze
hielden 't boek ieder aan een kant van den band vast en trokken er uit 
alle macht    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.