A free download from http://www.dertz.in       
 
 
Relikwieën uit onzen Heldentijd 
 
The Project Gutenberg EBook of Relikwieën uit onzen Heldentijd, by 
Anonymous This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost 
and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it 
away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License 
included with this eBook or online at www.gutenberg.org 
Title: Relikwieën uit onzen Heldentijd De Aarde en haar volken, 1873 
Author: Anonymous 
Release Date: January 5, 2006 [EBook #17468] 
Language: Dutch 
Character set encoding: ISO-8859-1 
*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK 
RELIKWIEËN UIT ONZEN HELDENTIJD *** 
 
Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed 
Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ 
 
RELIKWIEËN UIT ONZEN HELDENTIJD.
I. 
Kent ge de zoetvloeiende verzen van onzen dichterlijken landman 
Huibert Korneliszoon Poot: 
O, wat brengt de rijke vreê Wenschelijke schatten meê! Dat zijn 
zenuwen van Staten, Dat kan Koningrijken baten; Hermes roê, die 
slangen draagt, Troost de landen, daar men klaagt! De eedle Kunsten 
triomfeeren, En de eerwaarde Deugden keeren, Kuisch en schoon en 
leliewit, In haar korts geruimd bezit. 
Die goede, brave Poot! Voorzeker hield hij zich in gemoede overtuigd, 
toen hij deze regels neerschreef, niet slechts iets fraais, maar ook iets 
zeer treffends en onbetwistbaar waars te hebben gezegd. De 
wenschelijke schatten van den rijken vrede!--wat een prachtig 
onderwerp voor een achttiende-eeuwsch dichterlijk landman, rustig in 
zijne boerderij gezeten, waar het leven zoo genoegelijk voortrolde; wat 
een prachtig onderwerp om daarop mooie verzen te maken; verzen 
bovendien, die door al zijne tijdgenooten met onverdeelde instemming 
en toejuiching zouden worden begroet. Men soesde en dommelde zoo 
genottelijk, te midden dier opgehoopte schatten, door den rijken vrede 
uitgestort, slechts nu en dan in zijne zoete droomen gestoord door het 
doffe gerucht van den in de verte woedenden oorlogsstorm. Men 
dommelde en droomde zoo recht genottelijk, droomde zelfs van een 
aanstaanden eeuwigen vrede.... Och ja, onze tegenwoordige 
Vredebonden kunnen niet eenmaal roemen op de nieuwheid hunner 
dwaze utopieën en ijdele hersenschimmen, voor wier verwezenlijking, 
stel dat zij mogelijk ware, de hemel ons moge behoeden! 
Want zie, hoe fraai en gemoedelijk Poot ook de zegeningen van den 
vrede en de uitnemendheid van dezen boven den oorlog mocht 
bezingen; hoe duizende malen, na hem, dit versleten thema ook moge 
zijn opgewarmd, nog eens behandeld, uitgesponnen, toegelicht; hoeveel 
men ook over dit onderwerp moge hebben gezongen, geredeneerd, 
gepreekt en--vergeef het woord--gewaweld: toch blijft het waar, dat de 
oorlog te allen tijde de ernstige oefenschool is geweest tot ontwikkeling 
van sommige der hoogste en edelste eigenschappen van den 
menschelijken geest; de strenge tuchtmeester tot vorming van karakter,
wilskracht en zelfstandigheid; de geduchte vuurdoop tot loutering en 
reiniging en zedelijke wedergeboorte. Toch blijft het waar, dat er een 
vrede wezen kan, in aard en strekking en vrucht duizendmaal 
verderfelijker en noodlottiger dan de vreeselijkste oorlog; een vrede, 
die als een benauwde, lauwe, zwoele zomerdag, alle frischheid en 
spontaneïteit des levens, alle energie en kracht tot handelen onderdrukt; 
die, met schrikbarende snelheid, de giftige kiemen van allerlei 
doodelijk onkruid weelderig doet opschieten; die den geestelijken 
dampkring met verpestende miasmen vult, en als een verterende kanker 
aan het innigst levensbeginsel der maatschappij knaagt; een vrede, die 
om den oorlog, als een zegen des hemels, zou leeren bidden! 
Doch, wat verdiepen wij ons in beschouwingen en redeneeringen: is de 
getuigenis der historie, onzer eigene historie, niet daar, om de waarheid 
onzer woorden te staven? Wanneer was ons volk grooter, krachtiger, 
gelukkiger: in die kalme, vreedzame achttiende eeuw, toen het rustig 
neerzat bij zijn opgehoopte schatten en Poot de zegeningen van den 
rijken vrede bezong: of toen, anderhalve eeuw vroeger, het 
oorlogsgerucht het gansche land vervulde, de krijgszang dreunend 
weergalmde over veld en heide, door dorp en stad; toen ieder man te 
ieder uur gereed moest staan het wapen aan te gorden, de zware musket 
ter hand te nemen, en heen te snellen naar de grenzen of naar de wallen 
der stad, om den vijand af te weren, die niet afliet van dreigen; toen 
iedere gewonnen spanne gronds met onverflauwde waakzaamheid en 
onvermoeide inspanning moest worden verdedigd, om niet weder 
verloren te gaan, en twee menschengeslachten opgroeiden en stierven 
onder het rusteloos wapengekletter? O, er was strijd in die dagen, 
heftige strijd op ieder gebied en alom: strijd te water en te land, van 
nabij en van verre; strijd van vorsten en volken, van beginselen, 
meeningen en belangen; strijd van oud en nieuw; strijd in kerk, in staat 
en maatschappij; en de oogenblikken van vrede en verpoozing waren 
weinig en vluchtig slechts. Maar die strijd liet ook niet toe, in trage 
zelfzuchtige rust te verzinken; hij riep en drong tot inspanning aller 
krachten, tot ontwikkeling en aanwending aller gaven en talenten; hij 
noopte tot krachtige, mannelijke daden; hij werkte opwekkend, 
sterkend, aanvurend    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
