dat weinige vogelen hen durven aanpakken. Een der grootste 
ongemakken, die wy in het bosch ondervonden, wierd veroorzaakt door 
een vlieg, zoo groot als een bye, en wier steek byna even geducht is. Ik
kan dezelve niet beter vergelyken, dan by het diertjen, dat wy in 
Engeland de Vlieg-Spinnekop noemen. 
Na zes of zeven uuren lang, in weerwil van den regen, de rook, de 
muggen, en myne bekomene kneusing, vast geslapen te hebben, 
ontwaakte ik zeer verfrischt ten vyf uuren des morgens, en ten zes 
uuren traden wy het jaar 1774 in, vaarende langs den oever der 
Cormoetibo-Kreek tot op den middag, wanneer wy in de algemeene 
legerplaats aankwamen, aan den mond van de Wana-Kreek, na een zeer 
nutteloozen tocht, als naar gewoonte. 
Den 3den, zagen wy, tot ons groot genoegen, den Capitain FREDERIK 
wederom, met zyne krygsbende, die eenen Neger, CUPIDO genaamd, 
gevangen met zig bragt. De Capitain verhaalde ons, dat een arme 
soldaat van 's Compagnies krygsvolk, ter dood veroordeeld zynde, 
vergiffenis van hem ontfing, op het oogenblik, dat hy op de kniën lag 
om doodgeschoten te worden, en dat de ontsteltenis, die hem zulks 
veroorzaakte, hem het verstand deed verliezen. 
De Colonel FOURGEOUD, toen besloten hebbende deezen veldtocht 
te eindigen, zond eene krygsbende van zestig mannen vooraf, om naar 
de Patamaca-Kreek op kondschap uit te gaan. 
Ik waschte nu myn hembd in de Wana-Kreek: dit was het laatste dat ik 
had, en ik was verpligt my te baden, tot dat het droog was. Ik had naar 
Paramaribo om ander linnen geschreven; maar myn brief kwam niet te 
recht, en alles, wat ik had medegebragt, was aan flarden. 
Den 4den January, des morgens ten tien uuren, waaren wy gereed om 
op te breken. De zieken in vaartuigen naar Devil's Harwar gezonden 
hebbende, staken wy eindelyk de Cormoetibo-Kreek over, en wy 
trokken regelrecht zuidwaarts aan, om de Patamaca te bereiken. Op 
onzen tocht trokken wy voor by steile bergen, met steenen bedekt, en 
met myn stoffelyke zelfstandigheden bezwangerd. De ligging deezer 
bergen, die niet meer dan twintig mylen van den Oceaan gelegen zyn, 
wederspreekt de waarneemingen van Dr. BANCROFT, die beweert, dat 
men dezelve in dit Land niet ziet, dan op den afstand van meer dan 
vyftig mylen van de Zee. Des avonds sloegen wy ons neder aan den 
voet van eenen anderen zeer hoogen berg, alwaar wy een kleine beek 
van goed water en Latanus boomen vonden, het geen voor ons twee 
gewichtige punten uitmaakte. Het was in de daad merkwaardig, en zelfs 
zeer fraay, een soort van stad van boomloof te zien, die zig in een uur
verhief op een grond, alwaar te vooren niets was. Een oogenblik daar 
na waaren de vuuren aangestoken: de een kookte 'er zyn eeten op, de 
ander droogde 'er zyne kleederen by. 
Deezen nacht echter wierd het geheele leger aangetast door een loop, 
veroorzaakt door het water, het welk wy hier dronken. Dit water, 
schoon zeer helder, bevatte zoo veele myn-stoffelyke zelfstandigheden, 
dat het den smaak van Bath- of Spa-water had. Deeze omstandigheid 
alleen is genoeg ter aanwyzing, dat men in deeze bergen metaalen 
vinden zoude, indien de Hollanders de noodige kosten doen wilden, om 
'er in te delven. 
Den 5den, vervolgden wy onzen tocht steeds over de bergen, waar van 
zommigen zoo steil waren, dat verscheide Slaven met hunne pakken 
niet kunnende opklauteren, dezelve tegen den grond wierpen en 
wegliepen, niet naar den vyand, maar naar hunne meesters, die hun dit 
ligtelyk vergaven: anderen rolden met pak en zak van boven neder. 
Des avonds van dien zelfden dag, vonden wy onze huisvesting gereed, 
en wy besloegen de hutten, die men had laten staan, na BONNY en zyn 
volk op de vlucht gedreven te hebben. In de myne vond ik nog een 
zoort van kaars, die vry aartig gemaakt was van wasch van wilde byën, 
en het gedroogd merg van biezen. 
De wooning van BONNY had zeer veel gemak; zy was met paalwerk 
omringd, en bestond uit vier zeer nette vertrekken. De Colonel nam 
aldaar zyn intrek. 
Den 6den, scheen al het volk uittermaten vermoeit te zyn. De Colonel 
gelastte dienvolgende een dag halte te houden; alleenlyk zond hy den 
Capitain FREDERIK, wien het Land 't best bekend was, met zes 
mannen af, om de oevers van de Claas-Kreek op te zoeken, zynde een 
zoort van vlietend water, het geen zynen oorsprong neemt op de plaats, 
alwaar wy ons bevonden, en in de Cottica uitloopt. Naauwlyks waren 
zy vertrokken, of de oogen van den Colonel by toeval op my gevallen 
zynde, gelastte hy my om hen alleen te volgen, en hem bericht te 
komen brengen, van het geen ik aan de overzyde van den oever 
ontdekken mogt. Ik haalde weldra de afgezondene manschappen in, en 
na eenige oogenblikken te zyn voortgetrokken, slonden wy tot onder de 
armen toe in 't water. FREDERIK gaf    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.